Verslag van het overleg met maatschappelijke organisaties in do gemeente Noordenveld omtrent het vestigen van een permanent asielzoekerscentrum in de gemeente Noordenveld gehouden op woensdag 20 juni 2001, aanvang.20.00 uur, in het gemeentehuis, Raadhuistraat 1 te Roden.

Aanwezig:

namens de gemeente Noordenveld: mevrouw N. Vermeulen, A.M. Hoegen Dijkhof (projectleider), H. de Winter, G. Pauli (verslag)

namens de Raad van Kerken Noordenveld: mevrouw P.J. de Boer - Oosterhof

namens Stichting WIN: B. Huishof

namens Overleggroep Noordenveld: R. Oosting , mevrouw H. Luijes-Giezen

namens Vereniging Dorpsbelangen Nieuw Roden: F. de Groot

namens Vereniging Natuurlijk Roderveld: L. Meuldijk

namens Stichting Woonborg: J.J. Dijk

namens Regiopolitie, wijkeenheid Noordenveld: mevrouw B. Lenting, H. Merkus

namens Vereniging Dorpsbelangen Peize: A. van Daal, H. Drenth

namens WOON Noordenveld: B. Plat

namens Stichting Vluchtelingenwerk Roden: J. Drenth

namens de Huurdersbelangenvereniging Norg: H. Zandvoort

namens Woonstichting Actium : R. Tijsen

Bericht van verhindering: Wethouder J.E. Bakker (gemeente Noordenveld)

 

1 Opening.

De heer Hoegen Dijkhof heet de aanwezigen welkom en opent de bespreking. Hij deelt mede, dat wethouder J.E. Bakker verhinderd is. In zijn plaats zal spreker deze avond als voorzitter fungeren. Hij deelt voorts mede, dat het CNV bericht heeft gezonden dat men niet aan dit overleg zal deelnemen. Van het FNV is geen reactie op herhaalde uitnodigingen ontvangen. Aangenomen wordt dat deze organisatie geen belangstelling heeft voor deelname aan het overleg.

 

2. Verslag van de bijeenkomst van 1 mei 2001.

In het verslag wordt de naam "Tijssen " gewijzigd in " Tijsen
Op blz. 4 (voorlaatste regel) wordt de naam " Schrale gewijzigd in "Meuldijk
Op blz. 5 (8" regel van onderen) wordt " democratisch gewijzigd in " demografisch
Op blz. 8 (12' regel van boven) wordt na het woord half ingevoegd het woord "jaar ".
Met inachtneming van voornoemde aanpassingen wordt het verslag vervolgens vastgesteld.

Naar aanleiding van het verslag komen de volgende punten aan de orde.

De heer van Daal wijst erop, dat op blz 3 wordt gesproken over een verzoek aan de provincies en gemeenten om naar vermogen asielzoekers op te vangen. Iets verder wordt aangegeven dat het geen schriftelijk verzoek is. Hij vraagt wat dit dan wèl geweest..

De heer Hoegen Dijkhof zegt dat er tussen, het Rijk en de provincies een discussie plaats vindt over de wijze waarop in het land de opvangplaatsen worden gespreid. De ene provincie is daar vervolgens wat actiever in dan de andere. De neiging van het Rijk naar de provincies toe en vervolgens' de provincies naar de gemeenten om daar steeds dwingender in op te treden neemt geleidelijk aan toe, omdat niet alle provincies en gemeenten hun aandeel nemen.

De heer van Daal vraagt vervolgens waarop de opmerking van de heer Hoegen Dijkhof omtrent het schreeuwend gebrek aan opvangplaatsen voor asielzoekers is gebaseerd.

De heer Hoegen Dijkhof deelt mede, dat voorafgaande aan de bijeenkomst van 1 mei 2001 een gesprek met het COA heeft plaats gevonden. Daarin is aan de orde gekomen dat het COA op dit moment en in, de komende jaren een schreeuwende gebrek aan opvangplaatsen heeft. Desgevraagd deelt hij mede dat dit gesprek medio februari / maart 2001 heeft plaats gevonden'

De heer van Daal constateert dat dit gesprek heeft plaats gevonden voor de wijziging van de Vreemdelingenwet. In het verslag wordt ook melding gemaakt van het feit, dat het COA vooralsnog geen daling voorziet in de behoefte aan het aantal opvangplaatsen. Hij vraagt of deze situatie als gevolg van de wijziging van de Vreemdelingenwet nu gewijzigd zou kunnen zijn.

De heer Hoegen Dijkhof antwoordt dat hij hierover recent nog met het COA heeft gesproken. De meeste opvangplaatsen zijn in de afgelopen jaren gerealiseerd op basis van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dit betekent dat veel contracten in de komende jaren aflopen. Het COA moet alle zeilen bijzetten om voldoende capaciteit te houden. Daarom wordt in veel gevallen vaak opnieuw gewerkt met artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, omdat het realiseren van permanente voorzieningen meer tijd vraagt. De toekomstvoorspelling van het COA is dat het in de komende jaren knokken wordt om voldoende capaciteit te houden. De hoop van het COA is dat dit iets minder hard nodig zal zijn als zou blijken dat de nieuwe Vreemdelingenwet effect gaat sorteren. Gelet op eerdere ervaringen heeft het COA twijfels, of deze situatie zich werkelijk gaat voordoen.

De heer van Daal geeft als algemene informatie, dat de mensen die nog in de oude procedure zitten, van het IND allen bericht ontvangen, dat hun procedure even op de langere baan geschoven wordt vanwege de nieuwe regelgeving. Dat betekent dat die mensen nog langer in onzekerheid zitten.

De heer Merkus deelt naar aanleiding van het gestelde op blz. 6 mede, dat de Regiopolitie, wijkeenheid Noordenveld, als gevolg van de vestiging van het tijdelijke AZC in Roden met twee formatieplaatsen is gegroeid. Het effect is echter beperkt geweest, omdat de Regiopolitie bij de herverdeling van de sterkte binnen het district Drenthe iets is gekort, waardoor de uitbreiding ten behoeve van het MC niet terug te vinden is in het eindcijfer van de sterkte voor de wijkeenheid Noordenveld.

 

3. Mededelingen

De heer van Daal deelt mede, dat de heer Schrale in de vorige bijeenkomst kenbaar heeft gemaakt dat hij op dat moment geen mening kon geven, omdat hij de achterban wilde raadplegen. Dat is inmiddels gebeurd. De Vereniging voor Dorpsbelangen Peize heeft in Peize een openbare bijeenkomst gehouden, waar ongeveer 60 personen aanwezig zijn geweest. Een verslag van deze bijeenkomst zal na afloop van de bijeenkomst aan de voorzitter worden overhandigd. Naast veel onzekerheid kwamen in deze bijeenkomst veel vragen naar voren. Dit is mede een gevolg van het feit, dat omtrent deze materie weinig voorlichtingsmateriaal voorhanden is. De vragen waren ondermeer:

  1. Waarom wordt het tijdelijke AZC niet permanent gemaakt.
  2. Waar komt de norm van 1 % vandaan. Volgens het verslag is deze norm vastgesteld door de gemeenteraad. Naar zijn mening Is dat echter geen antwoord, omdat de gemeenteraad die norm ook ergens vandaan moet hebben. Daarbij is echter vooral opgemerkt, dat bij vestiging van het permanente AZC in een klein dorp de norm niet 1 % is, maar misschien wel 10 % van de bevolking van dat dorp. Dat is uiteraard veel te veel. Dus was de vraag of het aantal van 300 asielzoekers verspreid kan worden over meerdere kernen, zodat er meer overeenstemming is met het aantal inwoners in die kernen.
  3. Waar komt de noodzaak voor het permanente AZC vandaan in verband met de nieuwe Vreemdelingenwet.

Teleurstellend was dat de vergadering zich te weinig representatief achtte om een uitspraak te doen. Men was van mening dat er feitelijk veel meer voorlichting zou moeten komen en daarna een bijeenkomst op grotere schaal die veel meer representatief is. In dat verband werd de vraag gesteld waarom er geen referendum onder de bevolking wordt gehouden over zo'n belangrijk punt.

Naar aanleiding van de laatste opmerking van de heer van Daal vraagt de heer Plat welke vraag,daarbij aan de aanwezigen is voorgelegd.

De heer van Daal zegt dat de voorzitter op deze avond een inleiding heeft gehouden over de achtergrond en de vraag die er lag. Aan het eind van de bijeenkomst is de vraag gesteld of er al dan niet een permanent AZC in Peize zou moeten komen. Deze vraag is niet beantwoord, omdat de bijeenkomst te weinig representatief wedr geacht.

De heer Drenth (Dorpsbelangen Peize) deelt ter aanvulling daarop mede, dat voor de bijeenkomst zowel de voorzitter als hij door verschillende mensen zijn gebeld die voorstander waren, maar ook door mensen die heel erg tegen de vestiging van een permanent AZC in Peize waren. Verschillende mensen gaven te kennen niet bij de bijeenkomst aanwezig te zullen zijn, omdat er geschillen zouden kunnen ontstaan als zij hun mening zouden geven.

Hij acht dat een gevaarlijke ontwikkeling.

De heer Drenth (Vluchtelingenwerk Noordenveld) meent dat het een algemeen verschijnsel is dat er voor- en tegenstanders zijn. De heer Drenth (Dorpsbelangen Peize) erkent dit. De bedoeling was echter om de vragen naar boven te halen van wat er in Peize op dit punt leeft. Het aantal van 60 mensen moet voor Peize niet representatief worden geacht. Uit zo'n klein groepje mensen is niet op te maken hoeveel voor- en tegenstanders er daadwerkelijk zijn.

De heer Plat zegt hier te zitten namens het bestuur van een verenigihg met ongeveer 650 leden. Op dit moment doet hij dit zonder last of ruggespraak van zijn leden. In dit stadium acht hij het eigenlijk veel te voorbarig om dat soort peilingen al te houden. Het gaat nu over de randvoorwaarden en criteria. De voorlichting aan de leden doet zijn bestuur pas als er echt beslispunten aan de orde komen.

De heer Hoegen Dijkhof meent dat de wijze waarop organisaties met hun achterban omgaan op zich niet ter beoordeling is van deze vergadering. Dat moet een ieder zelf bekijken. Hij betreurt echter dat de vraag of er al dan niet in Peize een permanent AZC zou moeten komen in de bijeenkomst in Peize is gesteld, terwijl dat hier in dit overleg nog niet aan de orde is en die vraag hier als zodanig ook niet is gesteld. Hij meent dat een dergelijke vraag aan de orde gesteld moet worden op basis van een stuk waarin informatie wordt gegeven waarover het dan zal gaan. De vraag is nu aan de orde geweest zonder dat mensen weten waar ze het over hebben. Dat is jammer.

De heer van Daal (dorpsbelangen Peize) geeft aan dat niet de vrijblijvende vraag is gesteld wat men van ervan zou vinden als er in Peize een AZC zou komen. Het zou te gemakkelijk zijn om een oordeel uit spreken over de vestiging van een AZC als deze b.v. in Veenhuizen zou komen. Daarom heeft het bestuur van de Vereniging voor Dorpsbelangen Peize gemeend de vraag zodanig te moeten stellen, dat, als men voor een AZC is, men zich ook zou moeten realiseren dat een dergelijk AZC in Peize kan komen. Naar zijn mening is dat een volledige vraag geweest.

De heer Hoegen Dijkhof zegt dat nog een aantal zaken zijn genoemd waarop hij kort zou willen reageren. Ten aanzien van vraag 1 wijst hij erop, dat ter zake door de gemeenteraad een besluit is genomen op basis waarvan met de Vereniging Natuurlijk Roderveld de afspraak is gemaakt, dat na afloop van de met het COA overeengekomen periode het tijdelijke centrum aan de Hullenweg verdwijnt.

Ten aanzien van het genoemde percentage van 1 % merkt hij op dat daaraan geen duidelijke redenatie ten grondslag ligt. In relatie tot het aantal van 600 tijdelijke asielzoekerplaatsen heeft de raad een totaal van 300 permanente plaatsen een redelijk aantal geacht. Dit komt ongeveer overeen met 1 % van de totale bevolking van de gemeente Noordenveld.

De heer Meuldijk zegt dat dit de vorige keer ook aan de orde is geweest. Daarin heeft wethouder Bakker bevestigd, dat het min of meer natte vingerwerk is geweest.

De heer Hoegen Dijkhof laat deze conclusie voor rekening van de heer Meuldijk. De gemeenteraad heeft dit niet als natte vingerwerk bestempeld, maar heeft dit in haar overwegingen betrokken bij de besluitvorming omtrent het tijdelijke AZC..

De heer Meuldijk meent dat de gemeente dan een motivatie zou moeten kunnen geven.

De heer van Daal verwijst naar de berekening die de heer Schrale in de vorige bijeenkomst heeft gemaakt. Als die berekening juist is komt men tot fantastische aantallen over het gehele land.

De heer Merkus meent dat het aantal van 300 ook ongeveer het aantal is waarvan het COA aangeeft dat dit aantal te managen is en op grond van de beschikbare middelen aanvaardbaar is.

De heer Hoegen Dijkhof zegt, dat het COA bereid is genoegen te nemen met lagere aantallen asielzoekerplaatsen als de gemeenten bereid zijn mee te werken aan permanente opvangplaatsen. Vragen of dat haalbaar en financierbaar is komen pas later aan de orde.

De heer Tijsen vraagt of het COA heeft aangegeven wat zij onder permanent verstaan.

De heer Hoegen Dijkhof zegt dat in de stukken wat opties zijn vermeld. Wat het COA betreft is een semi-permanent gebouw op een permanente plek ook acceptabel.

De heer Tijsen zegt deze vraag te stellen, omdat hij elders bij andere gemeenten heeft begrepen dat permanent aan een bepaalde termijn is gebonden. Hij heeft daarbij ook wel termijnen van 10 jaar gehoord.

De heer Hoegen Dijkhof antwoordt dat het hier niet gaat om een beperkte periode, maar voor onbepaalde tijd b.v. totdat het COA aangeeft dat de opvang niet meer nodig is. Naar aanleiding van een vraag van mevrouw De BoerOosterhof deelt de heer Hoegen Dijkhof mede, dat er een raadsbesluit is genomen bij de vestiging van het tijdelijke AZC, waarin het standpunt van de raad omtrent het permanente AZC is verwoord. Daarnaast is daarover iets opgenomen in de nota WONEN.

De heer van Daal vraagt of dit in het raadsbesluit of in het raadsvoorstel is opgenomen. Naar zijn mening is dat niet hetzelfde.

De heer Hoegen Dijkhof geeft te kennen, dat ook een preadvies, dat door de gemeenteraad wordt geaccepteerd, moet worden aangemerkt als een raadsbesluit. Hij zegt toe dat de tekst van het raadsbesluit en het relevante deel van de nota WONEN aan de deelnemers van dit overleg zal worden toegezonden Ten aanzien van de opmerking omtrent het referendum stelt de heer Hoegen Dijkhof voor in dit overleg hierover geen discussie te voeren. De opmerking wordt als zodanig in het verslag opgenomen. Aldus wordt besloten.

 

4. Bespreken notitie randvoorwaarden (tweede concept).

De heer Hoegen Dijkhof zegt dat een aanzet van de notitie in de vorige bijeenkomst besproken is. Daarna is de notitie iets aangepast, waarbij ook de criteria zijn betrokken, zoals die destijds in het rapport van de Vereniging Natuurlijk Roderveld zijn opgenomen. Hij deelt mede, dat de bedoeling is dat deze notitie, voorzien van het advies c.q. de standpunten van dit overleg, de basis vormt voor de uiteindelijk door de gemeenteraad vast te stellen randvoorwaarden en criteria. Pas daarna zal worden gezocht naar de mogelijkheden voor één of meer locaties voor een permanent AZC. Naar aanleiding van een vraag van mevrouw De Boer-Oosterhof deelt de heer Hoegen Dijkhof mede dat dit overleg nog niet het adviesorgaan is. Het adviesorgaan komt later in deze bespreking aan de orde.

Randvoorwaarden gemeente

De heer Meuldijk zegt te hebben begrepen dat dit aantal niet ter discussie staat.

De heer Hoegen Dijkhof bevestigt dit. Dit is een randvoorwaarde die door de gemeenteraad is bepaald.

De heer Plat zegt dat het goed is om vast stellen, of het een uitgangspunt is dat niet meer ter discussie staat of dat hierover in dit overleg nog iets gezegd kan worden.

Mevrouw Lutjes-Giezen meent dat op basis van goede argumenten daarover in ieder geval opmerkingen gemaakt moeten kunnen worden.

De heer Plat acht het genoemde aantal van 300 opvangplaatsen acceptabel.

De heer Dijk is van mening dat dit een politieke stellingname moet zijn. Als er in een gemeentelijk stuk staat dat het aantal opvangplaatsen 300 moet zijn dan moet dat naar zijn mening hier voorlopig voor kennisgeving aangenomen worden. Wet meent hij dat het goed is dat bij de definitieve besluitvorming in de gemeenteraad er een onderbouwing komt van dit aantal.

De heer Plat is van oordeel dat de norm van 1 % een aanname is die de gemeenteraad als vertrekpunt heeft genomen als een redelijk aantal op het totaal van ruim 30.000 inwoners. Hij vindt het genoemde percentage heel redelijk. Wel merkt hij op, dat, als dit leidt tot een locatiekeuze in een kleinere kern, dit percentage voor die kern dan aanmerkelijk hoger is. Daarom pleit hij ervoor om ergens op te nemen dat nadrukkelijk onderzocht zou moeten worden wat de mogelijkheden zijn om aangepast aan het aantal inwoners van de desbetreffende kern tot een spreiding te komen. Eventueel zou dit als criterium kunnen worden opgenomen.

De heer Meuldijk wijst erop, dat dit de criteria van de gemeente zijn.

De heer Hoegen Dijkhof merkt op, dat eventueel een uitsluitend criterium zou kunnen worden opgenomen, dat 300 opvangplaatsen in een kleine kern als Peize en Norg voor dergelijke dorpen een te grote omvang heeft.

De heer Plat meent dat dit tot de conclusie zou kunnen leiden dat het permanente AZC alleen maar in Roden kan komen. Hij zou de mogelijkheid van spreiding in principe willen opnemen. Hij wil daarmee niet gezegd hebben dat er een spreiding moet komen. Wel wil hij de mogelijkheid daartoe niet uitsluiten.

De heer Hoegen Dijkhof verwijst in dat verband naar onderdeel C van de opties.

De heer Dijk stelt voor voorlopig de norm van 1 % als randvoorwaarde aan te houden ten einde uit deze discussie te komen. Bij de opties komt de eventuele spreiding vanzelf wel weer terug. Overeenkomstig het voorstel van de heer Dijk wordt besloten.

De heer Meuldijk zegt hierover de vorige keer al een opmerking te hebben gemaakt. Deze randvoorwaarde zou naar de marge verhuizen. Dit is echter in dit tweede concept niet gebeurd. Naar zijn mening is deze randvoorwaarde volmaakt overbodig, tenzij er geen verband is tussen opvangplaatsen en locatie. De vraag is wat men eerst doet. Creëert men eerst opvangplaatsen en zoekt men daarna naar locaties of andersom. Desgevraagd licht hij toe dat de randvoorwaarde overbodig is als er geen geschikte locatie wordt gevonden. Naar zijn mening is het geen randvoorwaarde en is het een overbodige zin, omdat deze stelling bij de criteria uitgebreid aan de orde komt.

De heer Tijsen is van oordeel dat het wel iets zegt over de termijn.

De heer Meuldijk meent dat de term "zo spoedig mogelijk" niets zegt over een termijn. Dit kan binnen een jaar zijn, maar ook binnen 10 jaar.

De heer Tijsen zegt in dat geval er vanuit te gaan, dat de desbetreffende vraag binnen een half jaar duidelijk is. Hij stelt voor dat thans op deze wijze in te vullen.

De heer Drenth (Dorpsbelangen Peize) neemt aan dat dit slaat op de termijn van het tijdelijke AZC en dat vóór de afloop daarvan het permanente AZC rond zal moeten zijn en dat de gemeente zich daarvoor zal inzetten.

De heer van Daal begrijpt dan de haast niet. Er is dan nog ruim drie jaar te gaan. In het verslag van de vorige bijeenkomst is weergegeven dat een aansluiting op het tijdelijke AZC niet noodzakelijk is.

De heer Hoegen Dijkhof merkt op dat in de besluitvorming van de gemeenteraad geen koppeling is gelegd tussen het vertrek van het tijdelijke AZC en het beschikbaar krijgen van permanente capaciteit. Beide zaken zijn nadrukkelijk ontkoppeld. Als er bij wijze van spreken volgende week 200 permanente opvangplaatsen beschikbaar zijn dan wordt dat ingevuld.

De heer Tijsen wijst erop, dat de planning omtrent de besluitvorming ongeveer een half jaar is.

De heer Hoegen Dijkhof zegt dat de planning inderdaad uitgaat van besluitvorming in december 2001. De ervaring leert echter d het beschikbaar krijgen van permanente capaciteit veel meer tijd in beslag neemt, omdat je dat niet via artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kunt doen. Een normale planologische procedure vraagt de nodige tijd, waarbij rekening moet worden gehouden met het indienen van bezwaren. De tijd die daarmee gemoeid is, bepaalt de invulling van de term "zo spoedig mogelijk".

De heer Drenth (Dorpsbelangen Peize) merkt op, dat het kan inhouden dat afgeweken wordt van de norm van 1 %. Hij doelt daarbij op de situatie dat er gelijktijdig tijdelijke en permanente opvangplaatsen kunnen zijn.

De heer Hoegen Dijkhof zegt dat dit in theorie zou kunnen. Dit ligt echter niet in de lijn van de verwachtingen. Bij planologische procedures mag verwacht worden dat daarmee minimaal drie jaar gemoeid zal zijn.

De heer Plat is het niet eens met het voorstel van de heer Meuldijk om deze randvoorwaarde te schrappen. Hij hecht eraan dat de randvoorwaarde gehandhaafd blijft. De heer Hoegen Dijkhof wijst erop dat het een heldere wens van de gemeenteraad is. Hij heeft ambtelijk niet de ruimte om daarvan af te wijken.

De heer Meuldijk blijft bij zijn mening dat het geen randvoorwaarde is. De stelling dat de gemeente tracht zo spoedig mogelijk de opvangplaatsen beschikbaar te krijgen is naar zijn mening geen voorwaarde.

De heer Plat acht het een kwestie van lezen. Hij leest hieruit dat de gemeenteraad van mening is dat men vanuit een maatschappelijke verantwoordelijkheid circa 1 % asielzoekers permanent wil opvangen. De raad koppelt daaraan dat men voortvarendheid wil betrachten en dat op die basis de desbetreffende voorwaarde is toegevoegd. Hij zou daarmee alleen problemen hebben als het de zorgvuldigheid van de procedure zou aantasten. Hij constateert dat dit aspect in het vervolg voldoende aan de orde komt.

De heer Meuldijk meent dat dit niet in het vervolg aan de orde komt. Als deze formulering op deze manier gehandhaafd blijft dan kan naar zijn mening de gemeente op een bepaald moment zeggen dat het moment van zo spoedig mogelijk voorbij is en men vervolgens de zaak doordrukt.

De heer.Plat neemt zichzelf serieus in die zin dat hij ervan uitgaat dat wat hij naar voren brengt ook wordt meegewogen in de uiteindelijke besluitvorming. Hij zal moeten accepteren dat er uiteindelijk een democratisch orgaan is in de vorm van de gemeenteraad die wat anders kan besluiten dan wat hij gezegd heeft.

De heer Meuldijk zegt andere ervaringen met dit soort zaken te hebben.

De heer Dijk meent dat het in feite heel simpel is. Dit is de opdracht die het ambtelijk apparaat heeft meegekregen om in dit overleg in te brengen. De intentie van de gemeente is blijkbaar om zo spoedig mogelijk discussie te krijgen over de permanente opvang van asielzoekers. Daarvoor wordt hier in dit overleg een stuk voorwerk verricht en al die argumenten worden in de raad meegewogen. Hij deelt het standpunt van de heer Plat. Als men dit betwist moet men hier niet aan tafel gaan zitten.

De heer Meuldijk zegt te betwisten dat het een randvoorwaarde is. Dan zal men het anders moeten formuleren, zodat het een randvoorwaarde wordt. Samenvattend constateert de heer Hoegen Dijkhof dat de aanwezigen met uitzondering van de heer Meuldijk van oordeel zijn dat de voorliggende stelling als randvoorwaarde gehandhaafd dient te blijven.

Naar aanleiding van een vraag van de heer van Daal deelt de heer Hoegen Dijkhof mede, dat het COA verantwoordelijk is voor de opvang van de asielzoekers. Dit betekent dat het COA de medewerking van de gemeente nodig heeft bij de realisatie van die capaciteit. Vanuit dit uitgangspunt stelt de gemeente in die gesprekken dat voorzien moet worden in voldoende voorzieningen. Het COA is de instantie die daarin moet voorzien. Desgevraagd deelt hij mede, dat de ervaringen op dit punt wisselend zijn.

De heer Merkus zegt de politie zeer recent met het COA heeft gesproken over de opvang van AMA's. De ervaring van de Regiopolitie is dat daarover goede afspraken met het COA kunnen worden gemaakt.

De heer Hoegen Dijkhof merkt op, dat dit punt in de vorige bijeenkomst ter discussie is geweest, waarbij een aantal mensen naar voren heeft gebracht, dat dit een egoïstische benadering van de gemeente was. Deze discussie is in het verslag opgenomen. Hij stelt voor de tekst verder niet in discussie te brengen. Aldus wordt besloten.

Randvoorwaarden COA.

De heer Plat merkt op, dat het COA weliswaar geen voorwaarden vooraf stelt, maar dat dit punt in feite wordt beperkt door het tweede punt in het geval het beschikbare budget onvoldoende is. De heer Hoegen Dijkhof erkent dat het budget een beperkende factor kan zijn. De heer Tijsen vraagt of het COA ook geen voorwaarden heeft geformuleerd ten aanzien van concentratie of spreiding. De heer Hoegen Dijkhof zegt dat dit een van de redenen is geweest om vooraf overleg met het COA te voeren. Wat het COA betreft komt de gemeente Noordenveld met voorstellen en wordt vervolgens in overleg bekeken of dit uitvoerbaar is binnen het budget van het COA.

Randvoorwaarden provincie Drenthe.

De heer Hoegen Dijkhof stelt dat dit een helder verhaal is. Dit overleg kan daar weliswaar een mening over hebben. De conclusie is echter dat dit niet leidt tot een ander standpunt van de provincie.

Criteria bij het zoeken van locaties.

De heer van Daal vraagt wie dit beoordeelt.

De heer Hoegen Dijkhof antwoordt dat in eerste instantie het advies van het stedenbouwkundige adviesbureau zal worden gevraagd omtrent de stedenbouwkundige inpassing van de desbetreffende locatie(s). Vervolgens neemt het college van burgemeester en wethouders daarover een standpunt in. De uiteindelijke beslissing omtrent de locatiekeuze ligt bij de gemeenteraad.

De heer van Daal is van oordeel dat het zo vaag is dat men er alle kanten mee op kan.

De heer Meuldijk vraagt of welstand een criterium kan zijn.

De heer Dijk merkt op dat stedenbouwkundige randvoorwaarden objectiever te meten zijn dan welstandscriteria. De kritiek op welstand is juist dat het nooit objectief is. Stedenbouwkundige criteria liggen vaak vast in bestemmingsplanvoorschriften e.d.

De heer Hoegen Dijkhof meent dat het niet nodig is om welstand als criterium op te nemen, omdat bij bouwvergunningen altijd een welstandsadvies nodig is. Die beoordeling zal dus altijd plaats vinden.

De heer Meuldijk zegt dat wellicht zou kunnen worden opgenomen, dat de gemeente zich verplicht om het welstandsadvies altijd te volgen.

De heer Hoegen Dijkhof constateert, dat de opmerking van de heer Meuldijk wellicht is ingegeven door het feit dat er een negatief welstandsadvies ligt omtrent de bouw van het tijdelijke AZC. Het college van burgemeester en wethouders heeft gemeend om met redenen omkleed in afwijking van het welstandsadvies toch de bouwvergunning voor het tijdelijke AZC te verlenen. Hij wijst erop, dat het thans gaat om een permanent AZC. In dat geval zal het college dat niet kunnen doen, omdat de ervaring is dat de administratieve rechter veel eerder geneigd zal zijn om de gemeente terug te fluiten.

De heer Meuldijk zegt hier niet zo zeker van te zijn.

De heer van Daal vraagt hoe groot de afstand mag zijn om nog te voldoen aan dit criterium. Hij vindt dit criterium vaag geformuleerd.

De heer Hoegen Dijkhof verwijst naar het volgende criterium, waar wordt gesproken over de loopafstand. Naar zijn mening zijn deze criteria enigszins multi-interpretabel.

De heer Tijsen is van oordeel dat dit twee verschillende criteria zijn. Het is mogelijk een MC op loopafstand van de voorzieningen in het centrum hebben, waarbij het AZC is gelegen naast bestaande bebouwing dan wel in de directe omgeving daarvan. Hij meent dat in die zin beide criteria apart moeten worden bekeken.

De heer van Daal vindt dat de mogelijkheden dan zeer beperkt zijn.

De heer Meuldijk deelt deze mening. Naar zijn oordeel mag dit criterium vervallen. Het volgende criterium acht hij veel belangrijker. Hij verwijst in dat verband naar het tijdelijke AZC. Zijns inziens ligt dat niet op loopafstand van de voorzieningen.

De heer Drenth (Dorpsbelangen Peize) is van mening, dat het permanente MC moet passen binnen een totaal dorpsbeeld.

De heer Plat vindt het een logisch criterium. Hieraan ligt de bedoeling ten grondslag om het AZC niet geïsoleerd weg te stoppen. Of dat nu midden in een wijk of aan de rand daarvan is maakt hem niet zo veel uit. Het criterium loopafstand acht hij ook betrekkelijk.

De heer Drenth (Dorpsbelangen Peize) meent dat beide criteria niet bij elkaar betrokken moeten worden. De aansluiting van het AZC bij reeds aanwezige bebouwing heeft consequenties voor het aanzien van het dorp. Het criterium met betrekking tot de loopafstand is met name ten genoegen van de bewoners van het AZC. Hij acht dit onderscheid zeer essentieel.

De heer Hoegen Dijkhof stelt vast dat de aanwezigen instemmen met dit criterium met uitzondering van de heer Meuldijk.

De heer Drenth (Vluchtelingenwerk) stelt voor aan loopafstand toe te voegen het woord "redelijk ". Naar zijn mening klinkt dit iets genuanceerder.

De heer van Daal vraagt of het mogelijk is in dit criterium een tijdselement in te brengen.

De heer Merkus steunt het voorstel van de heer Drenth (Vluchtelingenwerk). Hoewel de asielzoekers in het algemeen geen vervoer hebben voorkomt dat heen en weer bewegingen. De mensen moeten zoveel mogelijk in de buurt van voorzieningen zijn, zodat ze niet lang onderweg behoeven te zijn. Het is voorts van belang dat er geen hangplekken zijn of ontstaan.

De heer Hoegen Dijkhof zegt deze benadering te ondersteunen.

De heer Meuldijk vraagt wat de heer Merkus onder redelijke loopafstand verstaat.

De heer Merkus zegt dat dit niet direct in een exacte afstand is uit te drukken. Op de vraag van de heer Meuldijk of het mogelijk is een inschatting daarvan te geven zegt de heer Merkus dat het bij een globale benadering gunstig zou zijn als de afstand ongeveer de helft zou bedragen van de afstand van het huidige tijdelijke AZC tot de centrumvoorzieningen.

De heer Plat zegt dit nu juist een van de redenen is waarom hij de term redelijk anders zou willen interpreteren, omdat dit inhoudt dat een permanent AZC gerealiseerd zou moeten worden binnen een straal die niet of nauwelijks inpasbaar is in de bestaande bebouwing. In de meeste gevallen zal de realisering aan de rand van bestaande bebouwing plaats vinden, omdat daar de benodigde ruimte is. Dit zou ertoe kunnen leiden dat dit criterium niet realiseerbaar is.

De heer Hoegen Dijkhof geeft te kennen dat het niet verstandig is om eik criterium langs een meetlat te leggen. Het is de bedoeling dat de gezamenlijke criteria leiden tot een afweging, waarbij de redelijkheid een belangrijke rol zal spelen. Het kan nooit een meetlatdiscussie zijn.

De heer Plat deelt de opvatting van de heer Hoegen Dijkhof dat de criteria in hun onderlinge samenhang moeten worden bezien. Op het moment dat de criteria apart worden behandeld loopt men het risico dat het een meetlatdiscussie wordt.

De heer Dijk zegt, dat behalve de loopafstand dan wellicht ook vastgesteld zou moeten wat de maatschappelijke voorzieningen zouden moeten zijn.

De heer Hoegen Dijkhof denkt bij voorbeeld aan de dokter, een buurtsupermarkt e.d. Het gaat met name om de basisvoorzieningen.

De heer van Daal acht de term redelijk gevoelsmatig te vrijblijvend. Wat hem betreft hoeft deze toevoeging niet.

De heer Drenth (Ontwikkelingshulp) pleit ervoor de term redelijk wel toe te voegen.

Mevrouw Lutjes-Giezen stelt voor de discussie over dit onderwerp te stoppen. Het gaat er uiteindelijk om dat in deze bijeenkomst een advies wordt gegeven over bepaalde locaties. Daarin worden alle relevante punten meegenomen. Het gaat er dan niet alleen om wat redelijk is, maar ook wat haalbaar is en waar de prioriteiten liggen.

De heer Hoegen Dijkhof geeft te kennen dat wat hem betreft dit ook de benadering zal zijn.

De heer Plat zegt, dat het onmogelijk zal zijn om aan alle voorwaarden te voldoen. Daarbij zullen concessies moeten worden gedaan.

De heer Meuldijk zegt dat dit een reden te meer is om de voorwaarden te minimaliseren.

De heer Hoegen Dijkhof concludeert vervolgens dat de meerderheid van de aanwezigen het voorstel ondersteunt om het woord redelijk aan de loopafstand toe te voegen.

De heer Hoegen Dijkhof stelt vast dat dit criterium wordt ondersteund.

Op voorstel van mevrouw Lutjes-Giezen wordt besloten de zin " Tenminste een bushalte op loopafstand " te schrappen.

Naar aanleiding van een vraag van mevrouw Lutjes-Giezen deelt de heer Hoegen Dijkhof mede, dat dit punt van de zijde van de gemeente belangrijk wordt geacht. Hij denkt dat dit voor de gemeenschap ook een punt van belang is. Als het college een voorstel aan de gemeenteraad zou doen om de OZB te verhogen op grond van het feit dat de gemeente aanzienlijke kosten moet maken voor de opvang van vluchtelingen dan schat hij in, dat de burgers de gemeente dit niet in dank zullen afnemen.

De heer Meuldijk wijst erop, dat het eerste deel van de formulering dan wel geschrapt kan worden.

De heer Hoegen Dijkhof zegt zich te kunnen voorstellen dat dit onderdeel uit de criteria wordt gehaald en als randvoorwaarde wordt opgenomen. Hij zegt toe dat dit nader bekeken zal worden.

De heer Meuldijk zegt dit overigens een hypocriete voorwaarde te vinden. De gemeente blaast hoog van de toren, dat men zo graag asielzoekers wil opvangen, maar heeft er vervolgens geen cent voor over. Hij meent dat het een simpel vestzakbroekzak verhaal is. Het wordt hoe dan ook door de burgers betaald. Hij vindt het erg dat men van alles wil, maar vervolgens dit soort voorwaarden stelt.

De heer van Daal zegt het hier niet mee eens te zijn. Het is uiteindelijk zo dat het Rijk geen kans ziet om alle economische vluchtelingen uit ons land te houden of te verwijderen. Dat wordt op het bordje van de gemeente gelegd.

De heer Meuldijk verwijst daarvoor naar de (landelijke) politieke partijen.

De heer Hoegen Dijkhof merkt op, dat het Rijk de verantwoordelijkheid heeft voor de opvang van vluchtelingen. Die verantwoordelijkheid houdt het Rijk ook als vluchtelingen in deze gemeente opvang krijgen. Binnen het door het Rijk beschikbaar gestelde budget dient de opvang te worden gerealiseerd. Als de gemeente gaat bijbetalen dan betalen de burgers in feite twee keer. De gemeenteraad heeft dat niet wenselijk geoordeeld. De opvang zal moeten plaats vinden binnen het budget dat het Rijk daarvoor beschikbaar stelt. Hij stelt vast dat de heer Meuldijk daar anders over denkt.

De heer Plat geeft er de voorkeur aan om deze formulering als criterium te laten staan. Het zou kunnen zijn dat te zijner tijd een locatie wordt gevonden, waarbij in de totale afweging dit criterium niet helemaal nagekomen kan worden. Hij zou daartegen geen bezwaar hebben.

Naar aanleiding van een vraag van de heer Tijsen deelt de heer Hoegen Dijkhof mede, dat hierover politiek nog geen besluitvorming is.

De heer Tijsen meent dat deze formulering dan als criterium moet blijven staan. Naar zijn mening gaat het bij randvoorwaarden om zaken die reeds in besluitvorming zijn vastgelegd. Dat is met dit criterium nog niet het geval.

De heer Dijk zegt er geen bezwaar tegen te hebben om de formulering als randvoorwaarde op te nemen.

De heer Hoegen Dijkhof stelt voor om het criterium vooralsnog te laten staan. Gezien de gevoerde discussie acht hij van belang dat de gemeenteraad hierin een standpunt bepaalt. In zijn advisering aan het college zal hij dit meenemen. de te bouwen opvangcapeciteit dient op redelijke termijn beschikbaar te komen.

Ter toelichting deelt de heer Hoegen Dijk hof mede, dat hiermee bedoeld wordt dat dit een punt van overweging kan zijn in de besluitvorming in die zin, dat een minder ideale locatie de voorkeur kan krijgen boven een ideale

Hierover worden geen opmerkingen gemaakt.

De heer Hoegen Dijkhof zegt dat dit al is opgenomen in de randvoorwaarden van de provincie. Op zijn voorstel wordt besloten dit criterium hier te laten vervallen.

Ter toelichting deelt de heer Hoegen Dijkhof mede, dat het indienen van een planschadeclaim een wettelijk recht is. Als mensen schade wordt berokkend dient de overheid die schade te vergoeden. Het vermijden daarvan is een afweging die bij de besluitvorming omtrent de locatiekeuze moet worden gemaakt.

De heer Meuldijk zegt dat dit uit een andere pot komt. Naar zijn mening behoeft men zich in dit overleg daarover niet druk te maken.

De heer Dijk merkt op, dat in de overeenkomst met het COA zou kunnen worden vastgelegd, dat het COA dit soort schades voor zijn rekening neemt. Het is dan een optel- en aftreksom voor het COA of een locatie voor hen al dan niet aantrekkelijk is.

De heer Hoegen Dijkhof deelt mede dat dit standaard in het contract met het COA wordt opgenomen. Naar zijn mening blijven het echter belastingcenten, waarvan dit betaald moet worden.

De heer Dijk meent dat het dan geen afweging voor de gemeente is

De heer Meuldijk zegt dat daarvoor een budget is.

De heer Hoegen Dijkhof wijst erop dat het hier niet gaat om het betalen van planschade. Hij meent dat het een principe moet zijn dat het berokkenen van schade aan burgers zo veel mogelijk moet worden voorkomen.

De heer Meuldijk stelt voor de formulering aan te passen in die zin dat zo weinig mogelijk mensen overlast of schade ondervinden van de opvangcapaciteit.

De heer Hoegen Dijkhof zegt toe dat de formulering zal worden aangepast.

De heer Hoegen Dijkhof vraagt vervolgens of het overleg met de diverse achterbannen nog aanleiding heeft gegeven tot aanvulling van de criteria.

De heer Plat geeft in overweging voorafgaand aan deze criteria op te nemen dat nadrukkelijk de mogelijkheid wordt onderzocht of de permanente opvang van asielzoekers over meerdere locaties verspreid kan plaats vinden.

Mevrouw Lutjes-Giezen meent dat dit heel veel consequenties heeft. Die zul je dan ook met elkaar moeten bespreken. Ze meent dat niet zondermeer kan worden gesteld dat er gespreid moet worden.

De heer Drenth (Vluchtelingenwerk) wijst erop dat dit voor de voorzieningen, die de vluchtelingen allemaal nodig hebben, aanzienlijke consequenties heeft. Hij wijst in dat verband b.v. op de gevolgen voor de vrijwilligers. 0ok al zou het gaan om een beperkt aantal locaties dan nog is het vrijwel onmogelijk aan daar n goede begeleiding aan te geven. Hij stelt voorop dat hij het belangrijk vindt dat er opvang komt. Dat moet zo optimaal mogelijk worden ingevuld.

De heer Plat zegt dat de aanleiding voor deze inbreng is, dat als dit niet expliciet wordt opgenomen in de vorm van een inspanningsverplichting het gewoon betekent dat alleen de kern Roden voor de opvang in aanmerking komt. Ook uit een oogpunt van leefbaarheid in een permanent centrum komt het hem voor dat het beter is om kleinere units te hebben van 100 á150 opvangplaatsen dan in één unit van 300 opvangplaatsen. Hij pleit er voor om het onderzoek naar de mogelijkheden van gespreide opvang expliciet op te nemen In de criteria.

De heer Merkus geeft in overweging de voor- en nadelen te inventariseren en vervolgens op basis daarvan een keuze te maken.

De heer Hoegen Dijkhof merkt op, dat op grond van de nieuwe Vreemdelingenwet de wisselingen veelvuldiger zullen zijn dan in de bestaande situatie. De duur van verblijf in een AZC zal korter zijn. Dat heeft consequenties. Hij meent dat het goed is in een later stadium met elkaar de discussie aan te gaan wat dit betekent voor onderwijs, vervoer en een aantal andere zaken. Hij doet de suggestie daarbij dan ook iemand van het COA uit te nodigen voor het geven van een toelichting. Die informatie kan dan worden betrokken in het oordeel omtrent centraal of gespreid huisvesten.

De heer Drenth (Vluchtelingenwerk) wijst erop dat het aantal wisselingen nu ook al groot is.

De heer Merkus zegt te hebben begrepen, dat in het huidige tijdelijke AZC ongeveer 40 nationaliteiten zitten. Als men dat gaat spreiden over een aantal locaties zal dat veel heen en weer geloop en spanningen met zich meebrengen.

De heer Hoegen Dijkhof zegt dat dit onder meer de achtergrond is van zijn suggestie om een deskundige van het COA uit te nodigen.

De heer Plat meent dat dit ook nadrukkelijk past in zijn voorstel omtrent onderzoek met betrekking tot de spreiding. Hij wil deze problematiek graag beschouwen vanuit leefbaarheid en niet vanuit beheersmatigheid.

De heer Tijsen veronderstelt dat de problematiek elders in het land al eerder aan de orde is geweest. Hij vraagt of hierover literatuur beschikbaar is, waaruit lering getrokken zou kunnen worden.

Mevrouw Lutjes-Giezen zegt de mogelijkheid als optie te willen meenemen en niet als criterium. Samenvattend merkt de heer Hoegen Dijkhof op, dat de mogelijkheid van spreiding al in de opties is meegenomen. Hij constateert dat het voorstel om het onderzoek naar de mogelijkheid tot spreiding als criterium op te nemen niet wordt ondersteund. Wel wordt het van belang geacht dat te zijner tijd, als de locaties in beeld komen, een goede discussie plaats vindt wat de voor- en nadelen van de spreiding zijn.

De heer Merkus merkt op dat verschillende AZC's problemen hebben met de achter- en zijkanten van de centra's. Hij geeft in overweging in het kader van veiligheid en sociale rust een goede zichtbaarheid te realiseren van de nauwe omgeving van het AZC. De heer Hoegen Dijkhof stelt vast dat als criterium is opgenomen dat de te bouwen opvangcapaciteit stedenbouwkundig op goede wijze inpasbaar moet zijn. Hij stelt voor daaraan toe te voegen dat in het bijzonder wordt gelet op de sociale veiligheid.

De heer Meuldijk zegt dat het voor de Vereniging Natuurlijk Roderveld een eis is, dat het permanente AZC voldoet aan de welstandseisen, alsmede dat het welstandsadvies onverkort wordt overgenomen. Hij stelt voor dit in de criteria op te nemen. De heer Dijk acht dit een normale procedure. Hij meent dat het niet zo zinvol is om daarover in deze bijeenkomst te discussiëren.

De heer Meuldijk zegt dat voor hem niet vaststaat dat dit een normale procedure is. De ervaringen van de Vereniging Natuurlijk Roderveld zijn anders.

De heer Plat is van mening dat de heer Meuldijk dat dan moet benadrukken. Hij deelt de mening van de heer Dijk.

De heer van Daal zegt niet gebonden te willen zijn aan het oordeel van de Welstandscommissie. Naar zijn mening is dit veel te belangrijk om dit alleen aan deskundigen over te laten.

De heer Dijk meent dat dit overleg niet op toel van het college dan wel de raad moet gaan zitten.

De heer Hoegen Dijkhof wijst erop dat in normale omstandigheden alleen een bouwvergunning wordt afgegeven als deze voldoet aan redelijke eisen van welstand. Dit is gewoon een wettelijk voorschrift.

 

Opties.

De heer Hoegen Dijkhof deelt naar aanleiding van een vraag van de heer van Daal mede, dat ten aanzien van optie D gedacht kan worden aan het gevangeniscomplex in Veenhuizen. Dit kan echter ook een leegstaand bejaardentehuis of een complex sociale woningbouw e.d. zijn.

De heer Meuldijk zegt de formulering van optie D erg krom te vinden. Hij stelt voor de formulering aldus aan te passen: D. het geschikt maken van een bestaand complex dat zijn functie gaat verliezen. Hij neemt aan dat dit de bedoeling is van optie D.

De heer Hoegen Dijkhof constateert dat dit voorstel wordt gesteund door de overige aanwezigen.

 

5. Procesplanning.

Hierover worden geen opmerkingen gemaakt.

 

6. Deelname aan advies-groep.

De volgende organisaties geven te kennen dat zij willen deelnemen aan de adviesgroep.

Afgesproken wordt dat de Regiopolitie, wijkeenheid Noordenveld, als agendalid deel zal uitmaken van de adviesgroep. De Regiopolitie zal zich daarin beperken tot een adviserende rol ten aanzien van de sociale veiligheidsaspecten. De Regiopolitie zal geen standpunten innemen.

 

De heer Zandvoort geeft te kennen, dat de Huurdersbelangenvereniging Norg deze avond voor het eerst vertegenwoordigd is. Het verzoek om zitting te nemen in de adviesgroep moet nog met de achterban worden besproken. Afgesproken wordt dat hij het standpunt van de Huurderbelangenvereniging Norg zo spoedig mogelijk aan de heer Hoegen Dijkhof kenbaar zal maken.

De heer van Daal zegt op dit moment geen uitspraak te kunnen doen over de vraag of de Vereniging Dorpsbelangen Peize zitting zal nemen in de adviesgroep. Hij wil dit graag bespreken in zijn bestuur. Zijn eerste indruk is dat dit een zaak is waarover de politiek zich in eerste instantie dient uit te spreken en dat adviesgroep zich beter over de uitvoering daarvan kan buigen. Een advies over de locatiekeuze ziet hij niet ziften.

De heer Drenth (Dorpsbelangen Peize) verwijst naar de informatieavond die in Peize over dit onderwerp is gehouden. Wij weten wat er op ons afkomt, aldus de heer Drenth. Gebleken is dat het niet zo eenvoudig is om de achterban in Peize te vertegenwoordigen. Hij wil daar niet zondermeer verantwoordelijkheid voor nemen.

De heer Hoegen Dijkhof wijst erop, dat dit uiteraard de eigen verantwoordelijkheid is van Dorpsbelangen Peize. Het spreekt vanzelf dat de te maken keuze wordt gerespecteerd. De heer van Daal zegt toe, dat hij het standpunt van Dorpsbelangen Peize zo spoedig mogelijkaan de gemeente kenbaar zal maken.

De heer Hoegen Dijkhof deelt vervolgens mede, dat het besprokene van deze avond zal worden vertaald in een voorstel aan het college van burgemeester en wethouders. Het concept-voorstel zal vooraf worden voorgelegd aan de maatschappelijke organisaties. Hiermee wordt ingestemd.

 

7. Rondvraag.

Desgevraagd deelt de heer Hoegen Dijkhof mede, dat de adviesgroep bijeen zal komen, zodra de gemeenteraad een standpunt heeft bepaald omtrent de randvoorwaarden en criteria. Van de zijde van de gemeente zal daarna enig voorwerk worden verricht omtrent de locatiestudie(s).

Naar aanleiding van een vraag van mevrouw De Boer-Oosterhof merkt hij op, dat de keuze omtrent concentratie c.q. spreiding van de opvangplaatsen meegenomen zal worden bij de discussie die dan gevoerd moet worden. Hij zal daarover ook contact opnemen met het COA.

 

8. Sluiting.-

De heer Hoegen Dijkhof sluit vervolgens de bespreking.