HOORZITTING NAAR AANLEIDING VAN INGEDIENDE BEDENKINGEN INZAKE TOEPASSING VAN ARTIKEL 17 VAN DE WET OP DE RUIMTELIJKE ORDENING TEN BEHOEVE VAN VOOR EEN TERMIJN VAN TEN HOOGSTE VIJF JAREN REALISEREN VAN EEN ASIELZOEKERSCENTRUM C.A. AAN DE HULLENWEG TE RODEN.

Datum hoorzitting 7 juli 1999

Locatie Raadzaal te Roden

Aanvang 19.00 uur

Voorzitter Wethouder B. Hartholt

Ambtelijke ondersteuning O. Horlings en J.J.P. Panman

Notulist H. de Vries

De voorzitter opent de vergadering en nodigt de aanwezige insprekers uit het woord te voeren, waarbij wordt opgemerkt dat de spreektijd beperkt is.

De heer P. Buijs mede namens de Vereniging Natuurlijk Roderveld.

Hij maakt de balans op en vraagt zich af, nu er 9 maanden zijn verstreken, waarbij sprake was van moeizaam overleg en het gevoel te hebben van niet serieus te zijn genomen, wat er in deze periode zoal is ondernomen t.a.v. het verkrijgen van draagvlak voor het oprichten van een AZC. Hij wil toch een constructieve houding aannemen maar vindt dat er niet voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van de omwonenden. De huidige hoorzitting in de vakantieperiode is z.i. niet goed gekozen en maakt hiertegen bezwaar. De locatiekeuze en de inrichting zijn volgens hem onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er moeten randvoorwaarden hieromtrent worden gesteld aan het COA. Er is voortdurend sprake geweest van communicatieproblemen tussen het college van B. en W. en de omwonenden inzake de locatiekeuze. De situering t.o.v. de woonwijk is onverenigbaar en wordt niet voldoende onderbouwd. Hij bestrijdt dat de aangedragen alternatieve locaties niet geschikt zouden zijn voor de vestiging van een AZC. Het feit dat reeds voorbereidingen worden getroffen om te komen tot een permanent AZC geeft aan dat de beoogde locatie niet voldoende geschikt is. Voorts zegt hij dat inspraak omtrent de inrichting van het AZC, na beslissing van de Bestuursrechter, overeenkomstig hetgeen is afgesproken, als een belangrijk gegeven wordt gezien. Hierbij wordt een viertal punten genoemd, waarover inspraak werd verwacht. De planschadevergoedingen, de landschappelijke inpassing, de stedenbouwkundige inpassing w.o. de infrastructuur en tenslotte de verkeerstechnische ontsluiting. Met alle ideeën hieromtrent is z.i. niets gedaan. Vervolgens merkt hij op dat er een negatief advies van de Welstandscommissie schijnt te zijn uitgebracht. Hieruit blijkt eens te meer dat een tijdelijke AZC niet past nabij de woonwijk. Het zal leiden tot vele (zeer hoge> planschadeverzoeken. Er is geen sprake van milieueffectrapportage en de verkeerstechnische ontsluiting is problematisch te noemen. Hij concludeert dat er geen bouwvergunning aan het COA zou moeten worden verleend. Hij pleit ervoor om het proces tot het oprichten van een permanente AZC te starten. Tevens vraagt hij om een schriftelijk reactie op alle bedenkingen die zijn aangedragen door de Vereniging.

Juridisch adviseur. de heer mr. U. van Ophoven. namens de Vereniging Natuurlijk Roderveld.

Hij gaat in op de juridische aspecten van de WRO, m.n. art. 17. Het oprichten van een AZC middels het gebruik maken van art. 17 WRO zoals dat in de gemeente Noordenveld geschied, is nog niet eerder door de Bestuursrechter getoetst. Hij gaat vervolgens in op de systematiek en de daaruit voortvloeiende rechtsbescherming van een bestemmingsplan. Het toepassen van art. 17 WRO biedt z.i. niet voldoende rechtsbescherming en toch is er sprake van een ingrijpende planologische wijziging. Is er wel sprake van een tijdelijke situatie? Volgens een uitspraak uit 1992 van de afd. Rechtspraak van de Raad van State ging het toen ook om een tijdelijk AZC maar met het verschil dat het beleid van de toenmalige minister was om de omvang in AZC's met 50 % te reduceren, waardoor na 5 jaar de tijdelijke centra niet meer nodig waren. Dit beleid is achterhaald. Een art. 17 WRO procedure brengt, ingevolge de rechtspraak, met zich mee dat alle belangen die daarmee gemoeid zijn moeten worden gewogen. De belangen van de omwonenden moeten dus worden meegewogen. Vervolgens stelt hij dat het college van B. en W. niet voldoende inzicht heeft gegeven in de motivering van de locatiekeuze. Het besluit van het college van B. en W. maakt z.i. grote kans om door de Bestuursrechter te worden vernietigd omdat de belangen van de omwonenden niet voldoende worden meegewogen.

Voorts zegt hij dat misbruik wordt gemaakt van art. 17 WRO, wat een uitholling betekent van de bestemmingsplanprocedure. In juridische zin wordt er een permanent vervolg gegeven aan de toekomstige bestemming; het plegen van woningbouw. De voorzieningen (ondergrondse infrastructuur) die gepleegd gaan worden duiden niet op een tijdelijk karakter met het oog op de toekomstige woningbouwbestemming. Het besluit is dus niet tijdelijk en daarmee komt de grondslag van art. 17 WRO te vervallen.

Vervolgens gaat hij in op het contract met het COA voor wat betreft tijdelijke duur van het AZC. Er is niets geregeld in civielrechtelijke zin, wat er gebeurt als het OOA weigert de locatie te ontruimen en het verwijderen van de voorzieningen die aangelegd zijn. Een verlengingstijd is niet expliciet uitgesloten. Er is in civielrechtelijke zin geen verplichting opgenomen tot het in oude staat terugbrengen van de beoogde locatie. Het zou dus mogelijk kunnen zijn dat na afloop van de voor 5 jaar geldende overeenkomst de gemeente zou moeten besluiten tot het toepassen van bestuursdwang. Dit zou een bestuurlijke ruimte kunnen openlaten om vervolgens een belangenafweging te maken. Dit zou rechtsonzekerheid betekenen voor de omwonenden. In bestuursrechtelijk zin kan door gewijzigde inzichten een verlenging na 5 jaar niet uitgesloten worden geacht. Een nieuwe aandrang van het COA en (of) de regering vanwege het kwantitatieve aanbod van asielzoekers kan hiervoor tevens een reden zijn. De wetgever zou ook kunnen overgaan tot legalisering van hetgeen middels art. 17 WRO tot stand is gekomen. Het college van B. en W. zou tevens kunnen overgaan tot legalisering middels gebruikmaking van art. 19 en 21 e.v. om tot een permanente situatie te komen. In juridische zin is het een interessant gegeven dat de gemeente Noordenveld voornemens is om locatie voor een permanent AZC te gaan zoeken. De bestuursrechter zal dit voornemen in zijn belangenafweging gaan toetsen.

De heer P.J. Hollander.

Hij vindt de inspraak t.a.v. locatiekeuze niet acceptabel. Er bestaat geen actieve regeling voor wat betreft de planschade. Voorts merkt hij op verontrust te zijn over de aanleg van permanente infrastructuur hetgeen z.i. misbruik is in het toepassen van art. 17 WRO. Tevens zegt hij dat er sprake is van een prijsdaling van de nabijgelegen woningen. Hij gaat uit van het verlengen van het contract met het COA na de termijn van 5 jaar, omdat de aangebrachte (infrastructurele) voorzieningen te kostbaar zijn om te verwijderen. Er ontstaat overlast doordat dagelijks een verkeersstroom van 600 bewoners van het AZC te voet en (of) per fiets via de Grasbroek en de nabijgelegen Havixhorst zal plaatsvinden. De beperkte recreatievoorzieningen in de nabijgelegen woonwijk zullen overbelast raken, hetgeen overlast veroorzaakt. Hij verzoekt het college van B. en W. om het verzoek van het COA af te wijzen en om te zien naar een betere en meer geschikte locatie.

De heer G.J. Vinke.

Hij vindt het niet onderbouwen, niet motiveren van de locatiekeuze onbehoorlijk bestuur en dus niet toelaatbaar. Het oprichten van een AZC op de beoogde locatie in relatie tot de toekomstige bestemming (woningbouw> is volgens hem bestuurlijk niet zuiver. Het opleggen van welstandseisen in het verleden en de toekomst aan de bewoners van de nabijgelegen wijk wordt thans door het college van B. en W. met voeten getreden door wel een bouwvergunning te verstrekken aan het COA. Hij bekritiseert het voornemen van de gemeente om aan de Welstandscommissie een aangepast en positief advies te vragen. Voorts stelt hij dat art. 17 WRO wordt misbruikt omdat het COA de infrastructurele) voorzieningen gaat aanleggen, hetgeen de gemeente een aanzienlijk voordeel zal opleveren wanneer op termijn wordt overgegaan tot het realiseren van woningbouw. Hij zegt dat de gemeente zich in deze schuldig maakt aan ambtelijke en bestuurlijke corruptie. De Rijksoverheid en het COA moeten hun eigen problemen oplossen en de gemeente moet zich niet laten misbruiken door geld van het COA.

De heer D. Lubbers.

Hij vindt dat zijn woongenot wordt ontnomen door het plaatsen van de wooncaravans. De gemeente heeft geen realiteitsgevoel. De leefomgeving wordt z.i. aangetast en vervuild. Er is sprake van Politieke arrogantie doordat financieel gewin het voornaamste doel is van de gemeente. De locatiekeuze is tot stand gekomen door, mede op kosten van het COA, na 5 jaar op slinkse wijze woonhuizen te kunnen laten bouwen. Persoonlijke belangen en voordelen van medebestuurders spelen hierin een rol. Hij zegt voorts dat de geldbuidel van het COA alleen rammelt voor het college van B. en W.

Vervolgens zegt de voorzitter dat de heer Lubbers moet uitkijken met uitspraken als 'persoonlijk voordeel'. Hij dient zich te realiseren dat dergelijke uitspraken wel moeten kunnen worden bewezen.

De heer H. Jager.

Hij pleit ervoor om plannen voor een permanente AZC met voortvarendheid ter hand te nemen.

De heer W. Boers.

Hij gaat in op het feit hoe humaan het college van B. en W. is, omdat het onderbrengen van 600 asielzoekers uit diverse landen en culturen veel problemen met zich mee kan brengen. Voorts stelt hij voor om aan de asielzoekers te denken en niet alleen aan financieel gewin. Tevens merkt hij op dat het de belastingbetaler veel geld kost om eerst een tijdelijke AZC op te richten om vervolgens over een aantal jaren een permanente AZC op te richten.

Mevrouw M. Brandenburg.

Zij maakt bezwaar tegen het plaatsen van zoveel wooncaravans nabij een woonwijk. De termijn van 5 jaar vindt zij te lang. Er is sprake van horizonvervuiling. Voorts stelt zij dat er sprake is van een koppeling tussen de toekomstige woonbestemming en het oprichten van een tijdelijke AZC. Zij vraagt zich af indien G.S. van Drenthe de Hullenweg4ocatie niet geschikt zouden bevinden voor woningbouw of de beoogde locatie dan nog wel zo interessant voor de gemeente zou zijn. Er wordt misbruik gemaakt van art. 17 WRO doordat kostbare (infrastructurele) voorzieningen niet na 5 jaar zullen worden verwijderd. De locatiekeuze is inhoudelijke niet onderbouwd. De verkeerstechnische onderbouwing is onvoldoende. Er is eerst een locatie gezocht waarna vervolgens de criteria erbij gezocht zijn. Tevens verzoekt zij om op alle door haar gestelde bedenkingen schriftelijk antwoord te krijgen.

De heer K. Kiewiet.

Hij gaat in op het z.i. aspect 'planologische koehandel' en betrekt daarbij het verschil tussen de Structuurvisie 1993 en de Structuurvisie 1994 voor wat betreft het plegen van woningbouw op de Hullenweglokatie. De Structuurvisie 1994 is niet verder in procedure gekomen omdat de Vijfde Verloting alsnog kon voorzien in de uitbreidingsplannen van de gemeente Roden. Hij merkt op dat het hem verbaasd dat in 1998 wordt teruggegrepen op de Structuurvisie 1994 om de toekomstige woonbestemming te onderbouwen. Hij gaat vervolgens in op de Hullenweg als ontsluitingsweg waarop geen directe ontsluiting, volgens G.S. van Drenthe, zou mogen plaatsvinden omdat ontsluiting zou moeten plaatsvinden via de Weidebloemenweg indien er sprake zou zijn van woonbebouwing. Hij is verbaasd dat thans bij de voorbereiding van het beoogde AZC de Hullenweg wel als ontsluitingsweg wordt bestemd. De toezegging in de commissie ABZ om een verkeerstechnisch onderzoek te laten verrichten, daarvan is hem tot op heden nog niets gebleken.

Mevrouw G. Duiven namens haar echtenoot A.G.M. Gierveld.

De keuze van de locatie is niet zorgvuldig. Het AZC wordt te massaal en de ontsluiting en bereikbaarheid t.o.v. de voorzieningen is niet voldoende. Een permanente locatie nabij de (winkel)voorzieningen in de kern is beter. zij gaat vervolgens in op de koppeling van het tijdelijke AZC aan de toekomstige woonbestemming. De infrastructurele voorzieningen zijn niet tijdelijk en het terrein zal niet in de oorspronkelijke staat kunnen worden teruggebracht. De tijdelijke aanwezigheid van een AZC heeft permanente schade aan het gebied tot gevolg. zij heeft de indruk dat de besluitvorming reeds een gelopen race is en dat het besluit door een beperkt aantal mensen reeds genomen is. Tevens vraagt zij om op alle brieven een schriftelijke reactie te krijgen.

Vervolgens geeft de heer Horlings een korte toelichting op de procedure. Nog voor de zomervakantie zal het college van B. en W een beslissing nemen. In de laatste week van juli of eerste week van augustus wordt deze beslissing kenbaar gemaakt in het Roder Journaal. Vanaf de bekendmaking volgt een termijn van 6 weken waarbij op grond van de AWB bezwaar kan worden gemaakt tegen de beslissing van het college van B. en W. Deze termijn loopt dus tot na de vakanties.

De voorzitter dankt een ieder voor zijn of haar inbreng en sluit om 20.15 de hoorzitting.