GEMEENTE NOORDENVELD

Notitie ten behoeve van de standpuntbepaling door Burgemeester en Wethouders met betrekking tot de bij dat college naar voren gebrachte bedenkingen inzake het met toepassing van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor een termijn van ten hoogste vijf jaren vrijstelling c.q. vergunning verlenen voor het inrichten van een asielzoekerscentrum c.a. aan de Hullenweg te Roden.

 

 

Algemeen

In het najaar van 1998 is de gemeente door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) verzocht om medewerking te verlenen aan de vestiging van een asielzoekerscentrum (AZC).

De gemeente wenst zich niet aan haar morele en humanitaire plicht te onttrekken om een aandeel te nemen in de opvang van asielzoekers.

Vervolgens is er een projectgroep ingesteld met de opdracht om de vestiging van een AZC voor te bereiden.

Alvorens in nader overleg te treden met het COA is een bezoek gebracht aan enkele AZC's om een beeld te vormen van het functioneren van een dergelijk centrum en wat er voor nodig is om een dergelijk centrum te vestigen.

Daarnaast zijn bezoeken gebracht aan een aantal gemeentebesturen van gemeenten waar reeds AZC's zijn gevestigd.

Daarop is er in nader overleg getreden met het COA.

Op 27 oktober 1998 hebben Burgemeester en Wethouders besloten om de gemeenteraad voor te stellen om medewerking te verlenen aan het verzoek van het COA om een AZC voor 400 tot 600 opvangplaatsen in de gemeente te gaan realiseren met als vestigingslocatie aan de Hullenweg te Roden, te weten op een gedeelte van het gebied plaatselijk bekend Roderveld IV.

In het daaropvolgend overleg op 29 oktober 1998 heeft het COA indringend verzocht om medewerking te verlenen aan de vestiging van een AZC in de vorm van een caravanpark.

De reden daarvoor was dat de levertijd van semi-permanente woningen aanzienlijk langer is dan het leveren van caravans.

Gezien de urgentie van de benodigde opvangcapaciteit heeft de gemeente zich bereid verklaard de vestiging van een caravanpark te overwegen.

Alvorens nader op dat verzoek in te gaan is een bezoek gebracht aan het AZC in Joure om een beeld te krijgen van een dergelijk centrum.

Naast het door het COA gehanteerde argument van een snellere realisatie van een caravanpark, is de gemeente tot de overtuiging gekomen dat een caravanpark ook een aantal andere voordelen met zich meebrengt ten opzichte van een centrum met semi-permanente woningen in bijvoorbeeld twee bouwlagen.

Meer privacy voor de bewoners, een minder massaal aanzicht van het centrum ten opzichte van de omgeving en eenvoudiger te verwijderen opstallen na de periode van 5 jaar waren met name argumenten om te besluiten om medewerking te verlenen aan het tot stand brengen van een caravanpark.

Op 30 oktober 1998 zijn omwonenden in kennis gesteld van het besluit en daarbij tevens uitgenodigd voor een informatieve bijeenkomst op 5 november 1998 in de "Pompstee".

Tevens zijn er op 2 en 30 maart 1999 informatieavonden gehouden over het conceptinrichtingsplan.

Voorts hebben er op 12 en 26 april 1999 gesprekken plaatsgevonden met de vereniging "Natuurlijk Roderveld!", terwijl, hoewel ook aangesloten bij de vereniging "Natuurlijk Roderveld!", er ook nog afzonderlijk gesprekken hebben plaatsgevonden met bewoners van de Havixhorst.

In zijn op 29 april 1999 gehouden vergadering heeft de raad besloten met het COA zowel een Bestuurs- als een huurovereenkomst aan te gaan voor het vestigen van het asielzoekerscentrum c.a. aan de Hullenweg te Roden.

Ook nadien zijn er nog gesprekken gevoerd.

Bestemming gronden

Vooropgesteld kan worden, dat aan de gemeenteraad op zich de bevoegdheid toekomt om op grond van gewijzigd planologische inzichten andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vast te stellen, m.a.w. aan geldende bestemmingsplannen kunnen geen blijvende rechten worden ontleend.

De beoogde locatie voor het asielzoekerscentrum valt binnen de gebiedsbestemming "essen en oude veldontginningen" van het bij raadsbesluit van 26 oktober 1995 vastgestelde en door Gedeputeerde Staten bij besluit van 10 juni 1996 overwegend goedgekeurde bestemmingsplan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Roden.

De onderhavige gronden zijn bestemd voor behoud en herstel van landschappelijke- en natuurlijke waarden van essen en oude veldontginningen en voor een aantal in de voorschriften genoemde sociaal-economische doeleinden, waaronder de uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf en wonen.

De voorloper voor dat bestemmingsplan voor het onderhavige gebied was het "Plan in hoofdzaak, partiele herziening 1964" met daarin een uit te werken bestemming voor woondoeleinden, m.a.w. tot op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan "Buitengebied" was formeel-juridisch een uit te werken bestemming voor woondoeleinden het planologisch kader en dus bijvoorbeeld niet een bebouwing werende bestemming, hetgeen blijkens de gekozen formuleringen veel indieners van bedenkingen willen doen geloven.

De "ondergrond" voor het beoogd voetpad achter de woningen Havixhorst 39 t/m 53 (oneven) en naast de woning Grasbroek 29 ligt in het bij raadsbesluit van 21 oktober 1976 vastgestelde en door Gedeputeerde Staten bij besluit van 18 oktober 1977 overwegend goedgekeurde bestemmingsplan "Roderveld II" met daarin een uit te werken bestemming voor woonbebouwing, EE3.

Als zodanig aangegeven gronden zijn bestemd voor eengezinshuizen met bijbehorende aanbouwen, losstaande bergingen, andere bouwwerken en tuinen, alsmede voor openbaar groen, voet- en fietspaden en wegen.

Voor het gebied is echter geen uitwerkingsplan opgesteld, doch zijn de onderhavige woningen gerealiseerd met toepassing van de zogenoemde anticipatieprocedure

Procedure

Met ingang van 16 juni 1999 heeft gedurende twee weken voor een ieder ter inzage gelegen het voornemen van Burgemeester en Wethouders om het COA met toepassing van artikel 17 van de WRO voor een termijn van ten hoogste vijf jaren vergunning te verlenen voor het inrichten van een AZC aan de Hullenweg te Roden alsmede voor het realiseren van een voetpad achter de woningen Havixhorst 39 t/m 53 (oneven) en naast de woning Grasbroek 29, met tevens als onderdeel van de planvorming het aan c.q. op de Hullenweg ter hoogte van de beoogde locatie treffen van verkeerstechnische voorzieningen alsmede een beplantingsplan.

De mogelijkheid om gedurende de termijn van ter inzage ligging schriftelijk bedenkingen naar voren te brengen heeft geresulteerd in 72 reacties, waarvan er trouwens 1 te laat is ingediend met overigens een inhoud die overeenstemt met het merendeel van de andere reacties.

Voorts is de gelegenheid geboden om de schriftelijk naar voren gebrachte bedenkingen nader mondeling toe te lichten en wel op dinsdagmiddag 6 juli 1999 te 14.00 uur, op woensdagavond 7 juli 1999 te 19.00 uur, alsmede op donderdagmorgen 8 juli 1999 te 9.00 uur.

Van die drie mogelijkheden is alleen gebruik gemaakt van de woensdagavond 7 juli 1999, waarvan het verslag is bijgevoegd.

Hoewel weliswaar ook in de vorm van individuele brieven, is het overgrote merendeel van de ingediende bedenkingen gegoten in de vorm van een "carrousel"- achtige mailing (re)actie. Een groot aantal keren worden namelijk dezelfde bedenkingen naar voren gebracht, doch in een andere combinatie.

Daarnaast is er nog sprake van enkele wat meer afzonderlijke reacties.

Bedenkingen

Keuze locatie niet gebaseerd op Inspraak

Alvorens nader op de locatiekeuze in te gaan, eerst nog een algemene opmerking.

De voormalige gemeenten Norg, Peize en Roden hebben een "inspraakverordening". Voor de nieuwe gemeente Noordenveld is er nog geen inspraakverordening.

De voormalige gemeente Roden kent een "Inspraakverordening ruimtelijke ordening stadsvernieuwing".

Krachtens die verordening verlenen Burgemeester en Wethouders in elk geval inspraak op beleidsvoornemens betreffende de voorbereiding of herziening van ruimtelijke plannen en beleidsvoornemens betreffende stadsvernieuwing.

In het kader van die verordening wordt onder een ruimtelijk plan verstaan een plan als bedoeld in artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ziet het in dat artikel bepaalde niet op gevallen waarbij, zoals in dit geval, toepassing wordt gegeven aan de procedure als bedoeld in 19a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Aan tijdelijke opvangmogelijkheden van asielzoekers bestaat een zeer dringende behoefte en daarmee een acute behoefte aan een tijdelijke locatie.

Mede op basis van ervaringen elders heeft de gemeente er voor gekozen de verantwoordelijkheid voor het kiezen van de locatie zelf te nemen. De gemeente acht het niet wenselijk de keuze van een tijdelijke locatie voor een asielzoekerscentrum onderwerp te maken van een maatschappelijke discussie over mogelijke alternatieve locaties, te meer omdat uit ervaringen elders blijkt dat bevolkingsgroepen tegenover elkaar komen te staan als meerdere locaties in discussie worden gebracht.

Gegeven de problematiek heeft de gemeente gemeend de locatiekeuze zelf te maken.

Locatiekeuze

Met betrekking tot de locatiekeuze wordt in het raadsvoorstel onder meer het volgende overwogen.

Alleen locaties in of bij de drie grotere kernen in de gemeente, te weten Norg, Peize en Roden, komen in aanmerking, omdat de komst van een asielzoekerscentrum in die kernen niet onevenredig ingrijpt in de sociale structuur en er voorzieningen aanwezig zijn die voor de bewoners van het AZC van belang zijn.

In het raadsvoorstel zijn de criteria genoemd die bij de besluitvorming over de te kiezen locatie zijn gehanteerd, terwijl daarin ook een aantal andere locaties aan een nadere beschouwing is onderworpen.

Ook zijn alle door de vereniging "Natuurlijk Roderveld!" in haar rapport aangedragen locaties beoordeeld aan de hand van de door de gemeente gehanteerde toetsingscriteria, met als conclusie dat met uitzondering van Roderveld IV die locaties niet in aanmerking komen voor de vestiging van een tijdelijk asielzoekerscentrum.

De locatie Roderveld IV bleek als enige te voldoen aan de door de gemeente gehanteerde criteria.

Een van de gehanteerde criteria is dat de locatie een relevante bestemming dient te hebben, waarmee bedoeld is te zeggen dat zowel de huidige alsook de eventueel toekomstige andere bestemming zich daarvoor in beginsel dient te lenen. Zo moet het terrein de geschiktheid bezitten en behouden om te worden aangewend voor een doel overeenkomstig zowel de huidige als de eventueel toekomstige andere bestemming. Voorts mag de bestemming niet blijvend gefrustreerd worden, hetgeen wil zeggen dat er geen sprake mag zijn van een feitelijk onomkeerbare situatie. De gemeente is zich daarvan terdege bewust. Zo worden bijvoorbeeld voor de wegen dan ook geen duurzame materialen, zoals bijvoorbeeld asfalt, toegepast, terwijl het voorts ook de bedoeling is om tijdelijke nutsvoorzieningen te realiseren.

Verreweg de meeste bedenkingen betreffen direct of indirect de toepassing van art. 17 WRO voor het onderhavige project, waar thans dan ook vrij uitvoerig bij stilgestaan zal worden.

Toepassing van artikel 17 WRO

Wettekst art. 17 WRO

  1. Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen. Het derde lid van artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.
  2. Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat de toepasselijkheid van dit artikel is uitgesloten indien het belang ter bescherming waarvan een bepaalde bestemming in het plan is opgenomen, zich niet verdraagt met een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid.
  3. Burgemeester en wethouders zenden van iedere vrijstelling onverwijld afschrift aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening.
  4. Na het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn is degene aan wie de vrijstelling is verleend of diens rechtsopvolger verplicht de met het bestemmingsplan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
  5. De in het vierde lid genoemde verplichting wordt opgeschort, indien vÔÔr het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn een ontwerp voor een op opheffing van bedoelde strijdigheid gerichte herziening van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Deze opschorting duurt totdat de termijn bedoeld in artikel 25 is overschreden, de termijn voor terinzagelegging, genoemd in artikel 26, is oversch?eden, dan wel omtrent goedkeuring van de herziening onherroepelijk is beslist. Ingeval van goedkeuring vervalt de verplichting.
  6. Indien degeen aan wie de vrijstelling is verleend of diens rechtsopvolger in gebreke blijft aan zijn verplichting als in het vierde: lid bedoeld te voldoen, schrijven burgemeester en wethouders hem onverwijld aan tot naleving van die verplichting.
  7. Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorschriften geven, die bij het verlenen van vrijstelling ingevolge dit artikel in acht genomen moeten worden.

De procedurevoorschriften met betrekking tot de totstandkoming van de tijdelijke vergunning en de rechtsbescherming daarbij van belanghebbenden is geregeld in art. 19a WRO en in art. 19, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Wettekst art. 19, eerste lid, Bro

  1. Vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de wet wordt slechts verleend, indien aannemelijk is, dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren.

Art. 17 WRO voorziet in de mogelijkheid om voor een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan een tijdelijke vergunning te verlenen.

Art. 19 Bro schrijft voor dat een verzoek om vrijstelling als bedoeld in art. 17 WRO moet worden getoetst op het tijdelijk karakter.

Is dat tijdelijk karakter niet aannemelijk, in die zin dat het object of het gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven of voortduren, dan wordt geen vrijstelling verleend.

Het tijdelijk karakter van het werk of van het bouwwerk waarvoor op grond daarvan vrijstelling wordt beoogd, is derhalve een essentiële voorwaarde.

Naar vaste jurisprudentie dienen bij verlening van een dergelijke vrijstelling er dan ook concrete, objectieve gegevens voorhanden te zijn op grond waarvan kan worden aangenomen dat het bouwwerk, de aanlegwerkzaamheden of het gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven dan wel voortduren.

Zij houdt in essentie dus in dat de mogelijkheid om vrijstelling op grond van art. 17 WRO te verlenen beperkt is tot gevallen waarin ten opzichte van het vigerend plan een tijdelijke afwijking wordt beoogd.

De enkele mededeling dat de vestiging tijdelijk is bedoeld of na vijf jaar verwijderd zal worden dan wel de enkele omstandigheid dat in het vrijstellingsbesluit het tijdelijk karakter in jaren tot uitdrukking wordt gebracht, biedt daarvoor onvoldoende waarborg.

Op het moment van vergunningverlening moet dus vaststaan dat de afwijking van het bestaande bestemmingsplan slechts van tijdelijke aard zal zijn.

De vraag rijst hoe de tijdelijke rechtstoestand dan wel dusdanig te regelen dat er al met al wel voldoende objéctieve feiten en omstandigheden aanwezig worden geacht op grond waarvan de tijdelijkheid daarvan tot de maximaal toelaatbare termijn van vijf jaren kan worden aangenomen.

Waarborgen tijdelijkheid in privaatrechtelijke zin

Allereerst mag worden verwezen naar zowel de Bestuurs- als de huurovereenkomst tussen het COA en de gemeente.

Bestuursovereenkomst

In de Bestuursovereenkomst is zoal geregeld dat:

Zowel in de Bestuurs- als in de huurovereenkomst is er op zijn minst sprake van objectieve aanknopingspunten waaruit de tijdelijkheid van het in geding zijnde AZC mag blijken, in welk verband echter ook nog het volgende.

Uitgangspunt is, dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat het COA zich niet gebonden zal achten hetgeen contractueel in de Bestuurs- en huurovereenkomst is overeengekomen en het COA zal afwijken van de bestendige werkwijze voor de tijdelijke opvang van asielzoekers die leidt tot tijdige ontmanteling van centra en het realiseren van nieuwe centra op andere locaties.

Onverminderd met dat als uitgangspunt, is het voor het COA van het grootste belang zich aan de met de gemeente(n> gemaakte afspraken omtrent de instandhoudingstermijn te houden om ervoor te zorgen dat het COA door de gemeenten waarmee zij onderhandelt als een betrouwbare partner wordt beschouwd, zulks is immers evident noodzakelijk met het oog op de waarborging van de betrouwbaarheid van het COA als contractpartner.

Overigens heeft de gemeente ook nog als eigenaar van de grond invloed op de instandhoudingstermijn van het AZC.

Waarborgen tijdelijkheid in publiekrechtelijke zin

Naast hetgeen zowel in de Bestuurs- als in de huurovereenkomst contractueel is vastgelegd, zijn ook in art. 17 WRO procedurevoorschriften gegeven om de tijdelijkheid van de vrijstelling c.q. vergunning te effectueren.

Zo rust krachtens art. 17, vierde lid, WRO, op de houder van de vrijstelling de verplichting om na ommekomst van de termijn waarvoor vrijstelling is verleend om de met het bestemmingsplan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.

Gelet op het dwingend bepaalde in art. 17, zesde lid, WRO, zijn burgemeester en wethouders, indien de houder van de vrijstelling in gebreke blijft om aan zijn verplichting te voldoen, gehouden een aanschrijving te doen uitgaan tot naleving van die verplichting.

De ruimte om daarvan in de vorm van bestuursdwang; af te zien is niet groot, gezien het tijdelijke karakter van de vrijstelling en de dwingendheid van deze bepaling, i.c. aanschrijving. Deze "beginsel-plicht" tot handhaving impliceert dat er voor het bestuursorgaan nauwelijks nog beleidsruimte bestaat om af te zien van handhaving, in het bijzonder in situaties waarbij door derde-belanghebbenden om handhaving wordt verzocht.

Het gaat dan ook zeker niet aan om hier slechts een bevoegdheid aanwezig te veronderstellen.

Overigens, de enkele omstandigheid als de wet spreekt van "bevoegdheid" of een bestuursbevoegdheid omschrijft in de vorm van een "kan-bepaling", betekent op zichzelf evenmin dat de wetgever aan het bestuursorgaan een volledige beleidsvrijheid heeft willen laten om al dan niet van die bevoegdheid gebruik te maken.

Nog onverminderd de dwingendheid van art. 17, zesde lid, WRO, zien we in het ruimtelijk bestuursrecht de laatste tijd steeds meer uitspraken waaruit blijkt dat het bestuursorgaan in beginsel een verplichting heeft om te handhaven.

Omwonenden kunnen er dus in beginsel aanspraak op maken dat het bestuursorgaan zo nodig bestuursdwang toepast, ook gelet op de ruimtelijke bescherming die een bestemmingsplan beoogt te bieden.

Hoewel die niet snel aanwezig worden geacht, kunnen alleen uitzonderlijke omstandigheden rechtvaardigen dat van handhaving wordt afgezien.

Het valt echter geenszins in te zien, dat dergelijke omstandigheden zich hier zullen aandienen.

Het COA weet immers op voorhand dat na afloop van de maximale termijn van vijf jaar, die niet voor verlenging vatbaar is, ter plaatse het asielzoekerscentrum niet langer kan worden voortgezet, een dergelijke (bestemmings)wijziging daarvoor ook niet in het verschiet ligt en er evenmin anderszins sprake kan zijn van een (bestemmings)regeling die een dergelijk gebruik alsnog zal kunnen continueren, m.a.w. het COA weet dat na ommekomst van de termijn ter plaatse het asielzoekerscentrum verwijderd moet zijn.

Uit de stukken blijkt dat zowel het COA alsook de gemeente deze aspecten nadrukkelijk onder ogen hebben gezien.

Het betreft hier dus omstandigheden waarmee van het begin af aan rekening is gehouden.

Een argument als bijvoorbeeld kapitaalsvernietiging kan daaraan dan ook op geen enkele wijze afbreuk doen, terwijl bij de beslissing inzake handhavend optreden evenmin met recht vooruit kan worden gelopen op de mogelijkheid van de wijziging van de thans geldende wettelijke voorschriften.

Alleen indien de mogelijkheid bestaat tot legalisering, en zo neen, er sprake is van bijzondere omstandigheden, zou van handhaving mogen worden afgezien.

Zoals ook hiervoor al gesteld, valt niet in te zien dat dergelijke omstandigheden zich hier zullen - kunnen - voordoen.

Uit het voorgaande mag blijken dat er afdoende middelen zijn opgenomen teneinde zekerheid te verschaffen dat na verloop van de geldingsduur van de tijdelijke vrijstelling voor het asielzoekerscentrum de daardoor ontstane tijdelijke strijd met het bestemmingsplan wordt beëindigd.

In onderlinge samenhang bezien is dan ook genoegzaam aannemelijk te achten, dat het asielzoekerscentrum een tijdelijk karakter zal hebben en dat deze tijdelijkheid beperkt zal blijven tot de maximaal toelaatbare termijn van vijf jaar.

Oneigenlijke toepassing van art. 17 WRO

Zoals reeds eerder aangehaald, wordt thans reeds in het raadsvoorstel het voornemen aangekondigd om een herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan te bevorderen ten behoeve van een bestemming voor woondoeleinden.

Het vooruitlopen op die bestemming middels toepassing van art. 17 WRO is - echter - niet mogelijk, het entameren van een bestemmingsplanherziening op basis daarvan behoort rechtens niet tot de mogelijkheden.

Het toepassen van art. 17 WRO is niet de ter zake geëigende weg om een in de toekomst gewenste, van het geldende planologische regime afwijkende, planologische situatie veilig te stellen.

Nog even afgezien van de omstandigheid dat daarvoor de wettelijke basis (voorbereidingsbesluit of ontwerpbestemmingsplan) ontbreekt, behoort toepassing van art. 19 WRO voor een tijdelijke vrijstelling niet tot de mogelijkheden.

Het valt niet in te zien dat de gemeente in dezen haar publiekrechtelijke bevoegdheden voor een ander doel gebruikt dan waarvoor ze zijn gegeven.

De gemeente maakt immers slechts gebruik van de bevoegdheden die de WRO haar verleent. De vraag of wijziging van de bestemming ter plaatse in de toekomst kan worden verkregen ligt nog open.

Blijkens de huurovereenkomst is primair dan ook het uitgangspunt dat het COA het op en in het gehuurde aangebrachte dient te verwijderen en dat het gehuurde zo veel mogelijk in de oorspronkelijke staat wordt hersteld.

Alleen voor het geval de gemeente het op en in het gehuurde aangebrachte kan gebruiken, is daarvoor in de huurovereenkomst een overnameregeling opgenomen, waaraan een opvatting van doelmatige besteding van gemeenschapsgelden ten grondslag ligt.

Ontwerp-Structuurvisie Roden

Ten aanzien van de bestemming van de gronden wordt in het raadsvoorstel onder meer gerefereerd aan de door de voormalige gemeente Roden opgestelde structuurvisie, waarin voor het onderhavige gebied ten noorden van de Hullenweg woningbouw wordt voorzien, in welk verband het volgende.

In 1993/1994 is in de voormalige gemeente Roden gewerkt aan een structuurvisie. Een en ander heeft geresulteerd in de "Ontwerp-Structuurvisie Roden". Die structuurvisie beperkt zich in hoofdzaak tot het bouwen van woningen en het instandhouden van de woon- en leefkwaliteit.

De kernvraag daarbij was wanneer hoeveel woningen op welke locaties op welk moment voor wie gebouwd moeten worden. De "Ontwerp-Structuurvisie Roden" is neergelegd in een tweetal rapportages en een kaart.

De eerste rapportage betreft de "Onderzoeksrapportage", waarin verslag wordt gedaan van de uitkomsten van het onderzoek tijdens de voorbereiding van de structuurvisie.

De tweede rapportage wordt gevormd door de "Beleidsrapportage", waarin het ruimtelijk beleid voor de komende 10 tot 15 jaar op hoofdlijnen per sector is verwoord. Een en ander is aangegeven op de structuurvisiekaart. Die structuurvisiekaart heeft tevens de functie van voorlichtingsfolder vervult. In de ontwerpstructuurvisie wordt aangegeven dat op korte termijn het woningbouwbeleid geconcentreerd dient te worden op de herinrichtingsgebieden en het benutten van enkele bouwmogelijkheden binnen de bestaande structuur.

In volgorde gezien zijn de woningbouwinspanningen als volgt aangegeven:

Het onderhavige gebied is in de structuurvisie opgenomen als toekomstige bouwlocatie. Op bladzijde 17 van de Beleidsrapportage is het volgende aangegeven.

Binnen de structuur van de kern Roden is nog nieuwbouw mogelijk. De eerste locatie betreft een locatie grenzend aan Roderveld III even zuidelijk van de Steenbergerloop. Hier is ruimte voor circa 160 woningen. De doelgroep kan het beste gekarakteriseerd worden door jongere en oudere huishoudens met een vraag naar (half)vrijstaande woningen op redelijk royale kavels.

De locatie is op de structuurvisiekaart aangegeven door een pijl met de aanduiding "afronding Roderveld".

Verder wordt ten aanzien van deze locatie in een kader nog het volgende aangegeven.

Ten zuiden van Roderveld III is ruimte voor een stedenbouwkundige afronding van deze wijk tot aan de Hullenweg. De locatie is echter beperkt van omvang en lost daarmee niet het capaciteitstekort tot 2007 op. De doelgroep zal bestaan uit jongere en oudere leeftijdscategorieën die een eengezinswoning wensen.

Op de structuurvisiekaart is een drietal foto's van dit gebied opgenomen. Op de ontwerpstructuurvisie is 1994 inspraak verleend.

De ontwerpstructuurvisie is op 1 maart 1995 behandeld in de Provinciale Planologische Commissie, waarvan het volgende.

"Niettemin acht de commissie de beleidsrapportage een kwalitatief goede en waardevolle bijdrage voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Roden, dat ook na het gemeentelijk herindelingsproces een nuttige functie kan vervullen voor de nieuwe generatie bestuurders."

alsmede

"De door u in de Beleidsrapportage van de ontwerpstructuurvisie aangedragen locatie ten zuiden van de Steenbergerloop acht de commissie als afronding naar de Hullenweg aanvaardbaar.

In verband met de steeds schaarser wordende bouwmogelijkheden vraagt de commissie zich wel af of het genoemde aantal van 160 woningen op redelijk royale kavels, onder behoud van een aanvaardbaar stedenbouwkundig concept, niet vermeerderd kan worden."

Het mag dan ook geen verwondering wekken dat de onderhavige locatie in het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe is opgenomen als een mogelijk toekomstige woningbouwlocatie.

Vooruitlopen op toekomstige woningbouwlocatie

Zoals blijkt uit de ontwerpstructuurvisie wordt een definitieve bestemming als woningbouwlocatie overwogen.

Aan die bedoeling is echter nog niet formeel uitdrukking gegeven door voor het gebied een voorbereidingsbesluit te nemen dan wel een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, hetgeen de ter zake geëigende weg is om een in de toekomst gewenste, van het geldende planologische regime afwijkende, planologische situatie zeker te stellen.

Het betreft hier derhalve een - nog - niet geformaliseerd afwijkend toekomstig planologisch regime.

Overeenkomstig als trouwens ook verwoord in het raadsvoorstel, zijn die gronden namelijk vooralsnog niet nodig als woningbouwlocatie.

De plannen voor de toekomstige ontwikkeling van het gebied zijn thans ook nog te weinig concreet om daaruit op zich conclusies te trekken ten aanzien van de instandhoudingstermijn van het asielzoekerscentrum, zowel niet ten gunste alsook niet ten nadele van de aannemelijkheid van het maximum van vijf jaar.

Een eventueel toekomstige (woon)bestemming zal een andere zijn dan die als asielzoekerscentrum, zoals eveneens als volgt verwoord in het raadsvoorstel.

"Aangezien het er niet naar uitziet dat het aantal mensen dat asiel aanvraagt in ons land snel substantieel zal dalen, lijkt het verstandig rekening te houden met het feit dat over 5 jaar de noodzaak opvang te bieden nog steeds aanwezig is. Mocht dat het geval zijn, dan achten wij het wenselijk dat een nieuwe, wellicht permanente locatie (niet zijnde Roderveld IV), beschikbaar komt voor de vestiging van een nieuw centrum.

In het kader van de voorbereiding op de structuurvisie zullen wij nagaan of een meer permanente locatie voor een AZC binnen de gemeentegrenzen kan worden aangewezen, zodat indien de noodzaak zich aandient, ook na 5 jaar opvang aan asielzoekers kan worden geboden."

Dit duidt op het voornemen het bestemmingsplan in elk geval niet dusdanig aan te passen dat een voortgezet gebruik als asielzoekerscentrum ter plaatse mogelijk wordt.

Een structurele opvangvoorziening zal niet op de onderhavige locatie worden gerealiseerd.

Dit aspect doet dan ook geen afbreuk aan de tijdelijkheid.

Waarden van het gebied

Het gebied heeft niet een zodanige waarde, dat het niet als tijdelijk asielzoekerscentrum zou mogen worden aangewend.

Op grond van het tweede lid van art. 17 WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat de toepasselijkheid van dat artikel is uitgesloten indien het belang ter bescherming waarvan een bepaalde bestemming in het plan is opgenomen, zich niet verdraagt met een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid van art. 17 WRO, hetgeen zich hier niet voordoet. De onderhavige gronden, voornamelijk grasland en aan de randen ingeplant, zijn bestemd voor behoud en herstel van landschappelijke- en natuurlijke waarden van essen en oude veldontginningen en voor een aantal in de voorschriften genoemde sociaal-economische doeleinden, waaronder de uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf en wonen. Blijkens de bij het bestemmingsplan behorende toetsingskaart zijn hier geen bijzondere waarden in het geding in die zin dat het hierbij gaat om een hydrologisch aandachtsgebied 1 of II, een natuurontwikkelingsgebied of om een gebied met het primaat "handhaven openheid" of "versterken bosaspect".

Blijkens de bij het Provinciaal omgevingsplan (POP) behorende functiekaart gaat het hier om een zone 1-gebied.

Binnen deze zone staat de uitoefening van de landbouw op bedrijfseconomische grondslag voorop.

Door een aantal indieners van bedenkingen wordt een beeld opgeroepen alsof vanwege het realiseren van het AZC al het andere leven in het gebied ten zuiden van de Loop verloren zou dreigen te gaan.

Voor een juiste beeldvorming is het dan ook goed om op te merken dat het eigenlijke AZC-terrein ongeveer de helft beslaat van het gebied Roderveld IV en dat er aan weerszijden van het eigenlijke AZC-terrein brede groenzones blijven.

Van het afkappen, afsluiten van het gebied is dan ook geen sprake.

Ofschoon het onderwerpelijke gebied enige landschappelijke waarde niet kan worden ontzegd, zijn deze waarden in elk geval niet van dien aard dat een tijdelijke vrijstelling op grond van art. 17 WRO bij voorbaat onaanvaard zou moeten worden geacht.

Landschappelijke inpassing

Hoewel voor omwonenden visuele hinder niet valt uit te sluiten, is niet aannemelijk dat deze zodanig zal zijn, dat hierin aanleiding moet worden gezien om de gevraagde vrijstelling te weigeren.

Onderdeel van de planvorming omvat namelijk ook een door het Ingenieursbureau "Oranjewoud" B.V. opgesteld beplantingsplan in de vorm van singels, bosplantsoen en bos. Zo zal de aanplant aan de zijde van de Hullenweg en aan de zijde van de Loop bestaan uit bosplantsoen met een gemiddelde planthoogte van 1.50 m, terwijl er voorts sprake zal zijn van bosaanplant met een oplopende boomhoogte vanaf de Havixhorst.

Aan de bouwvergunning wordt als nadere eis verbonden dat, daarbij uiteraard zo nodig rekening houdend met het plantseizoen van de beoogde beplanting, zo spoedig mogelijk het beplantingsplan moet worden gerealiseerd.

Naast de wijze van aankleding, dient ook de onderlinge afstand in de beschouwingen te worden betrokken.

Zo ligt er tussen de tuinen bij de woningen aan de Havixhorst in het gebied Roderveld II en het eigenlijke AZC-terrein in het gebied Roderveld IV een groene bufferzone met een breedte van ongeveer 40 m en tussen de bebouwing onderling een afstand van ongeveer 50 m.

Tussen de dichtstbijzijnde woning in het gebied Roderveld III aan de overzijde van de Loop en de beoogde bebouwing op het eigenlijke AZC-terrein ligt een afstand van ongeveer 95 m.

Inrichtingsplan enigszins aangepast

Nader is overwogen of het mogelijk is om ten opzichte van de woningen aan de Havixhorst over en weer nog wat meer beslotenheid en daarmee tevens wat meer privacy te creëren.

Een mogelijkheid daartoe vormt het naar binnen halen van de aan de buitenkant van het eigenlijke AZC-terrein aan de kant van de Havixhorst geprojecteerde parkeerplaatsen. Daardoor worden eveneens de daarmee verband houdende verkeersbewegingen op het eigenlijke AZC-terrein vanaf de kant van de Havixhorst aan het oog onttrokken, hetgeen tevens de beeldvorming vanaf de kant van de Havixhorst ten goede komt.

Bij een dergelijke omzetting worden voorts aldaar reeds aanwezige bomen door parkeer- en verkeersbewegingen ontzien.

Teneinde daarmee met name de bewoners van de Havixhorst tegemoet te komen, wordt dan ook voorgesteld om tot die omzetting te besluiten.

Het betreft hier een geringe wijziging ten opzichte van het plan dat ter inzage heeft gelegen, waardoor het plan, i.c. terreinindeling, niet wezenlijk verandert.

Afwijken van welstandsadvies

Het streven van de regering is om te komen tot een humaan, maar sober opvangbeleid, waaraan ook financieel-economische overwegingen ten grondslag liggen.

Binnen dat kader is er een plan ontwikkeld voor het vestigen van een tijdelijk asielzoekerscentrum op de onderhavige locatie.

Het plan is om advies voorgelegd aan Het Drentse Welstandstoezicht.

De welstandscommissie heeft het plan getoetst en is tot de conclusie gekomen, dat het niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

De welstandscommissie is van mening dat de algehele opzet aansluit bij het reeds ontstane beeld van een AZC, maar dat die opzet in vele gevallen niet tot stand is gekomen op basis van ruimtelijk stedenbouwkundig beleid of beleid ten aanzien van de beeldkwaliteit van de bebouwing. Zij vindt dat zowel de bebouwing op zich alsook de algehele setting in te grote mate een semi-permanent karakter heeft. Om die redenen is het plan niet van een positief welstandsadvies voorzien.

Daarop is de welstandscommissie gevraagd naar haar toetsingskader, waarop zij heeft laten weten dat de criteria van artikel 9.1 uit de model-bouwverordening zijn gehanteerd, aangezien haar niet is gebleken dat de gemeente voor deze locatie of bebouwingscategorie een minder stringente toetsing voor ogen staat.

De welstandscommissie ziet de uitwerking als een niet-aanvaardbare ad hoc oplossing zonder afstemming op de omgeving of integratie met de omliggende voorzieningen en woonwijken.

De commissie geeft als haar mening te kennen dat de voorliggende uitwerking niet uitstijgt boven een schets van een rekenmodel of capaciteitsanalyse en dat de bebouwing op geen enkele wijze woon- en verblijfskwaliteit uitdrukt.

Omdat hiermee duidelijk werd dat de welstandscommissie het plan op puur esthetische gronden had beoordeeld, is zij vervolgens gevraagd haar advies te relateren aan het wezen van het tijdelijk asielzoekerscentrum ter plaatse en met als uitgangspunt het standpunt van het COA dat de locatie op zich geschikt dient te zijn voor de functie van een AZC en dat met een zo beperkt mogelijke inzet van financiële middelen een AZC kan worden ingericht voor een doelmatige en sobere opvang van asielzoekers.

Voorts is gesteld dat het hierbij ook gaat om een afweging bij de inzet van overheidsgelden, hetgeen spanningsvelden teweegbrengt. Voor de gemeente ligt in de onderhavige situatie het primaat bij de problematiek in de tijdelijke huisvesting van asielzoekers en niet zo zeer bij de aankleding of de verschijningsvorm daarvan. Anders gezegd, voorop staat de inrichting van een tijdelijk asielzoekerscentrum en in mindere mate de afstemming op de omgeving of integratie met de omliggende voorzieningen en woonwijken.

Vanuit de optiek van de gemeente voert het te ver om een ruimtelijk stedenbouwkundig beleid of beleid ten aanzien van de beeldkwaliteit van de bebouwing als basis te nemen.

De welstandscommissie heeft daarop laten weten dat zij in haar wettelijke taakstelling die aspecten niet in haar beoordelingscriteria mag betrekken.

Samengevat komt de welstandscommissie tot de conclusie dat met de geplande realisering een sterke wissel wordt getrokken op de welstand van de bestaande, omliggende woonomgeving, het landelijke karakter van de locatie en het omliggende agrarische gebied.

De geplande beplantingsgordels aan de noord- en zuidzijde van de locatie kunnen de welstandscommissie niet overtuigen op een wijze dat van een visuele onttrekking sprake is, in welk verband in overweging wordt gegeven een "drentse wal" aan te leggen.

Door zich te beroepen op haar wettelijke taakstelling en door er op te wijzen dat de gemeente het onderhavige gebied niet heeft uitgesloten voor welstandstoetsing is het duidelijk dat de welstandscommissie zich gehouden heeft geacht het plan vrij en in volle omvang te beoordelen.

Aspecten als soberheid en tijdelijk karakter zijn geen omstandigheden waardoor de welstandscommissie zich kennelijk heeft - mogen - laten leiden.

Het streven van de regering is om te komen tot een humaan, maar sober opvangbeleid. Het COA heeft bepaald dat de locatie geschikt is voor de vestiging van een asielzoekerscentrum voor maximaal 600 opvangplaatsen.

Het voor een dergelijk centrum benodigd grondoppervlak bedraagt minimaal 3.5 ha. In de onderhavige situatie is voor de realisering van het asielzoekerscentrum ruimschoots 6.25 ha voorhanden.

Door die ruime oppervlakte is het centrum landschappelijk goed in te passen.

Voor de landschappelijke inpassing is door het Ingenieursbureau "Oranjewoud" B.V. een beplantingsplan opgesteld in de vorm van singels, bosplantsoen en bos.

Zo zal de aanplant aan de zijde van de Hullenweg en aan de zijde van de Loop bestaan uit bosplantsoen met een gemiddelde planthoogte van 1.50 m, terwijl er voorts sprake zal zijn van bosaanplant met een oplopende boomhoogte vanaf de Havixhorst.

Het assortiment van het beoogd beplantingsplan van "Oranjewoud", dat onderdeel vormt van de planvorming, leent zich beter voor de beoogde tijdelijke functie in de onderhavige situatie, namelijk het zo spoedig mogelijk maskeren van het tijdelijk asielzoekerscentrum, dan een "drentse wal".

De gemeente heeft geen enkele reden om aan de expertise van "Oranjewoud", bekend met zowel de situatie ter plaatse alsook het beoogd doel van het beplantingsplan, te twijfelen. De gemeente heeft er begrip voor dat de welstandscommissie vanuit haar eigen verantwoordelijkheid bij een zuiver esthetische beoordeling kennelijk niet tot een ander oordeel heeft kunnen - mogen - komen.

Uitgangspunten als soberheid en tijdelijk karakter betreffen echter aspecten die een gemeente wel in haar oordeelsvorming mag betrekken.

Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet, voor zover hier van belang, mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Uit de aard van het in deze bepaling neergelegde welstandsvereiste en het bepaalde in artikel 44, onderdeel d, van de Woningwet vloeit voort dat burgemeester en wethouders bij de toepassing daarvan een ruime mate van beoordelingsvrijheid toekomt.

Artikel 44 van de Woningwet bevat de weigeringsgronden voor een bouwvergunning. Een sober opvangbeleid laat zich vertalen in financieel-economische overwegingen, anders gezegd voor dat doel beperkte budgetten.

Voorts mag bij de toets aan redelijke eisen van welstand in elk geval voor de afweging waarvoor de gemeente zich ziet gesteld ook het tijdelijk karakter van een bouwwerk een rol spelen.

Onder vigeur van de Woningwet 1962 kon ten behoeve van tijdelijke bouwwerken vrijstelling worden verleend van de welstandseisen.

In de Woningwet 1991 is de huidige regeling opgenomen.

Naar verwachting zal overigens binnen afzienbare termijn de welstandstoets voor tijdelijke bouwwerken als bedoeld in artikel 45 van de Woningwet - weer - worden afgeschaft.

Tussen de tuinen bij de woningen aan de Havixhorst en het eigenlijke AZC-terrein blijft een groene bufferzone met een breedte van ongeveer 40 m en tussen de bebouwing onderling een afstand van ongeveer 50 m.

Tussen de dichtstbijzijnde woning in het gebied Roderveld III aan de overzijde van de Loop en de beoogde bebouwing op het eigenlijke AZC-terrein ligt een afstand van ongeveer 95 m.

In onderlinge samenhang beschouwd, te weten de onderlinge afstanden, een specifiek op de onderhavige situatie toegesneden beplantingsplan, financieel-economische overwegingen (voor een sober opvangbeleid beschikbare budgetten), alsmede ook de tijdelijkheid (maximaal 5 jaar) van het asielzoekerscentrum ter plaatse in aanmerking nemend, is het verantwoord om van het welstandsadvies af te wijken.

Voetpad

Vanwege het realiseren van het asielzoekerscentrum zal het aantal voetgangersbewegingen langs de Hullenweg aanzienlijk toenemen, op grond waarvan dan ook de aanleg van een eveneens tijdelijk voetpad wenselijk is.

Van het aanleggen van een voetpad door de tuinen van de woningen Havixhorst 39 t/m 53 (oneven) en Grasbroek 29 is geen sprake.

Het voetpad is namelijk geprojecteerd in de groenstrook/ berm van de gemeente.

Weliswaar hebben de aanwonenden in 1987 toestemming gekregen om vanaf hun eigendomsgrens 2 m van die groenstrook/ berm in gebruik te nemen, doch dat betreft niet de "ondergrond" waarop het voetpad is beoogd.

Verkeers(veiligheids)aspecten

Voor wat betreft het bezwaar dat er een verkeersgevaarlijke situatie zal ontstaan wordt opgemerkt dat mogelijke verkeersonveilige situaties door middel van het nemen van (verkeers)maatregelen worden verholpen.

Ten aanzien van de verkeersveiligheidsaspecten heeft de gemeente zich laten adviseren door de Grontmij Advies & Techniek bv.

In het concept-Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan zijn de wegen gecategoriseerd volgens het principe van een Duurzaam Veilig verkeerssysteem. De Hullenweg wordt in dat plan aangemerkt als een erftoegangsweg, m.a.w. de verkeersfunctie is hier ondergeschikt aan de verblijfsfunctie. Het onderhavige gedeelte van de Hullenweg zal deel uit gaan maken van een 30 km- gebied. Gezien die functie van de weg bestaan er geen bezwaren om het fietsverkeer uit veiligheidsoverwegingen op de rijbaan af te wikkelen. Er worden maatregelen getroffen om de komovergang te versterken.

Bodemonderzoek

Door het Ingenieursbureau "Oranjewoud" B.V. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het toekomstig terrein van het AZC aan de Hullenweg te Roden met als conclusie dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen behoeven te worden gesteld aan de gebruiks- c.q. bestemmingsmogelijkheden van het terrein.

Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer

Er is geen sprake van het - tevens - oprichten van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is vereist.

Op asielzoekerscentra is namelijk het "Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer" van toepassing.

Volstaan kan dan ook worden met het doen van een "melding", die inmiddels ook is ingediend.

Er is geen reden om de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning aan te houden op de voet van artikel 52 van de Woningwet.

Planschade

Vooropgesteld kan worden dat aan de gemeenteraad op zich de bevoegdheid toekomt om op grond van gewijzigd planologische inzichten andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vast te stellen, m.a.w. aan geldende bestemmingsplannen kunnen geen blijvende rechten worden ontleend.

De beoogde locatie voor het asielzoekerscentrum valt binnen de gebiedsbestemming "essen en oude veldontginningen" van het bij raadsbesluit van 26 oktober 1995 vastgestelde en door Gedeputeerde Staten bij besluit van 10 juni 1996 overwegend goedgekeurde bestemmingsplan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Roden.

De voorloper voor dat bestemmingsplan voor het onderhavige gebied was het "Plan in hoofdzaak, partiële herziening 1964" met daarin een uit te werken bestemming voor woondoeleinden, m.a.w. tot op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan "Buitengebied" was formeel-juridisch een uit te werken bestemming voor woondoeleinden het planologisch kader en dus bijvoorbeeld niet een bebouwing werende bestemming, hetgeen blijkens de gekozen formuleringen veel indieners van bedenkingen willen doen geloven.

Ten tijde van dat planologisch regime zijn zo niet alle, dan wel nagenoeg alle woningen in de aanpalende gebieden van Roderveld II en Roderveld III gerealiseerd.

De "ondergrond" voor het beoogd voetpad achter de woningen Havixhorst 39 t/m 53 (oneven) en naast de woning Grasbroek 29 ligt in het bij raadsbesluit van 21 oktober 1976 vastgestelde en door Gedeputeerde Staten bij besluit van 18 oktober 1977 overwegend goedgekeurde bestemmingsplan "Roderveld II" met daarin een uit te werken bestemming voor woonbebouwing, EE3.

De als zodanig op de plankaart aangegeven gronden zijn bestemd voor eengezinshuizen met bijbehorende aanbouwen, losstaande bergingen, andere bouwwerken en tuinen, alsmede voor openbaar groen, voet- en fietspaden en wegen.

Voor het gebied is echter geen uitwerkingsplan opgesteld, doch zijn de onderhavige woningen gerealiseerd middels toepassing van de zogenoemde anticipatieprocedure.

Voor het verkrijgen van schadevergoeding kan een beroep worden gedaan op art. 49 WRO, bepalende, voor zover hier van belang:

Voor zover blijkt dat "een belanghebbende ten gevolge van

b. het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in de artikelen 17,18, 18a of 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd kent de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe".

Uit de bewoordingen en ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van art. 49 WRO moet worden afgeleid dat dit artikel ziet op schade die het rechtstreeks gevolg is van toepassing van planologische bepalingen.

Als peildatum daarvoor geldt het moment waarop het schadeveroorzakende besluit onherroepelijk, rechtens onaantastbaar is geworden.

De kans dat in de onderhavige situatie ten gevolge van de vrijstelling ex art. 17 WRO schadevergoedingen als bedoeld in art. 49 WRO moeten worden betaald is op voorhand niet zodanig dat hiermee reeds bij de totstandkoming van het plan rekening moet worden gehouden.

Onverminderd het vorenstaande, is het op grond van de Bestuursovereenkomst ook nog zo, dat indien de gemeente krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak gehouden mocht zijn (plan)schade te vergoeden, welke de gemeente heeft geleden als gevolg van de vestiging of aanwezigheid van het asielzoekerscentrum in de gemeente, het COA het betaalde c.q. te betalen bedrag dan aan de gemeente zal vergoeden.

De mogelijke suggestie, dat in het verleden van gemeentewege (toe)gezegd zou zijn dat het gebied open zou blijven c.q. de - destijds - aanwezige ruimtelijke situatie gehandhaafd zou worden, is pertinent onjuist.

Die vermeende toezegging is van gemeentewege namelijk nimmer gedaan en kan dan ook alleen al om die reden op geen enkele wijze aannemelijk, laat staan hard worden gemaakt.

Toezicht en veiligheid

De Bestuursovereenkomst voorziet in de stationering van extra personeel van de politie in de gemeente voor de taakverzwaring die de vestiging/ aanwezigheid van het asielzoekerscentrum met zich meebrengt.

Het COA treft maatregelen ter zake van de alarmering in noodgevallen binnen het centrum. Het COA draagt zorg voor een bedrijfsbeschermingsplan c.q. een ontruimingsplan voor het centrum, zodat in voorkomende gevallen door de hulpverleningsorganisaties adequaat kan worden gehandeld.

De ervaring leert dat eventuele overlast van een asielzoekerscentrum voor de omgeving beperkt is.

Er bestaan grote centra in kleinere gemeenschappen, waar van overlast geen sprake is.

Vooringenomenheid gemeentebestuurders

In onderliggende stukken is ingegaan op de randvoorwaarden die door de gemeente zijn gehanteerd voor de locatiekeuze, waarmee daarvoor verantwoording is afgelegd.

Het valt te betreuren dat zulks een aantal indieners van bedenkingen er desondanks niet van heeft weerhouden persoonlijke vooringenomenheid van gemeentebestuurders aanwezig te veronderstellen.

Wet openbaarheid van bestuur

In opdracht van het COA is door het Ingenieursbureau "Oranjewoud" B.V. ten behoeve van interne advisering binnen het COA een rapport opgesteld, inhoudend een technisch locatie-onderzoek van de onderhavige locatie.

Voor het COA geldt dat de locatie technisch geschikt dient te zijn en er voldoende algemene voorzieningen aanwezig dienen te zijn.

Het betreft hier een rapport van het COA ten behoeve van intern beraad, dat het COA niet beschikbaar wenst te stellen.

Conclusie

Aannemelijk mag zijn, dat er aanmerkelijke belangen zijn gediend met het realiseren van een tijdelijk asielzoekerscentrum.

Het is niet aannemelijk, dat het gebruik van de in geding zijnde locatie ten dienste van het tijdelijk asielzoekerscentrum in zodanige mate afbreuk zal doen aan het desbetreffend gebied, dat het onredelijk moet worden geacht om toepassing van de in geding zijnde art. 17 WRO-vrijstellingsprocedure te rechtvaardigen.

Het gebied heeft niet een zodanige waarde dat de onderhavige locatie niet als tijdelijk asielzoekerscentrum zou mogen worden aangewend.

Hoewel niet letterlijk op alle opmerkingen met een soortgelijke strekking is ingegaan, is hiervoor zowel in algemeen beschouwende alsook in weerleggende zin ingegaan op de bedenkingen~

Op basis van onderliggende stukken en het voorgaande wordt voorgesteld, zulks onder ongegrondverklaring van de daartegen naar voren gebrachte bedenkingen, met toepassing van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het Centraal Orgaan opvang asielzoekers tot uiterlijk 1 augustus 2004 vrijstelling c.q. vergunning te verlenen voor het inrichten, hebben en gebruiken van een asielzoekerscentrum c.a. aan de Hullenweg te Roden.