Beroepschrift tegen het besluit van de gemeente Noordenveld om via artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vergunning te verlenen voor de vestiging van een AZC

 

NOTA VAN DUPLIEK

op de repliek van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Noordenveld

van 5 augustus 1999

 

xxxxxxxx

14 augustus 1999

 

Inleiding

Ondergetekende, woonachtig aan de yyyyyyyy te Roden, heeft op 20 juni 1999 bij het gemeentebestuur van Noordenveld bezwaar aangetekend tegen het voornemen om via artikel 17 WRO de vestiging van een asielzoekerscentrum (AZC) aan de Hullenweg te Roden toe te staan. De bezwaren betreffen: 1) de gevolgde procedure; 2) de toepassing van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening; en 3) de door het gemeentebestuur uitgekozen locatie voor het AZC.

Het College van Burgemeester en Wethouders heeft op 5 augustus 1999 aan alle indieners van bedenkingen een notitie toegezonden met een algemene repliek op de ingediende bezwaren. Helaas wordt hierin slechts gedeeltelijk op mijn bezwaarschrift ingegaan. De gemeentelijke reactie heeft mij wel nieuwe informatie verstrekt, zoals het feit dat de welstandscommissie het geplande AZC niet vindt voldoen aan redelijke eisen van welstand. Ik beschouw dit als een onafhankelijke bevestiging van mijn opvatting dat bij de gemeentelijke locatiekeuze onvoldoende aandacht is geschonken aan alle relevante belangen, waaronder de ruimtelijke inpassing.

Ook geeft de gemeentelijke repliek wederom onvoldoende bewijsgronden dat het asielzoekerscentrum - in de ruime zin des woords - en de bijbehorende infrastructuur na uiterlijk 5 jaar zal verdwijnen. Er diverse redenen om te veronderstellen dat deze wettelijke termijn overschreden zal worden, hetgeen in deze nota van dupliek nader wordt toegelicht.

De in de gemeentelijke repliek opgevoerde argumenten geven mij dan ook geen aanleiding om mijn bezwaren in te trekken. Om deze reden houd ik onverkort vast aan de inhoud van mijn bezwaarschrift van 20 juni j.l., die de bijlage van deze dupliek vormt.

De gemeentelijke notitie zal hieronder per paragraaf worden becommentarieerd. De bladzijdennummers achter de paragraaftitels verwijzen naar de pagina's van de gemeentelijke notitie.

 

Algemeen (blz. 1 en 2)

De suggestie wordt gewekt in de 5e alinea van onderen dat door het COA in een overleg op 29 oktober 1998 'indringend verzocht' is om een 'caravanpark', in plaats van permanente bewoning. Dit is opmerkelijk omdat, zoals ik in januari j.l. in een informeel gesprek met de directeur van het COA Mr. E. Stouvé bevestigd heb gekregen, het COA veel meer behoefte heeft aan permanente opvangcentra dan aan tijdelijke opvangcentra. Dit mede gelet op de voor het COA - en dus voor de rijksoverheid - per saldo lagere kosten van permanente centra èn de gewenste stabiliteit in het aanbod van opvangplaatsen. De gebezigde formulering in de gemeentelijke repliek is op zijn minst verwarrend, in die zin dat het voorvoegsel 'indringend' dus niet kan slaan op het caravanpark, maar op de vestiging van een AZC.

In de laatste alinea's op blz. 1 wordt de indruk gewekt via het gebruik van het woord 'overwegen' dat het gemeentebestuur een geruime tijd durend afwegingsproces heeft doorlopen, waarbij ondermeer een bezoek aan Joure is gebracht. Hier wordt gepoogd een beeld te schetsen alsof een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden, die weken zo niet maanden heeft geduurd. In werkelijkheid stond het besluit tot vestiging van een AZC aan de Hullenweg zeer snel - en ten minste op 27 oktober - onwrikbaar vast (zie ook mijn bezwaarschrift).

De indruk wordt gewekt op blz. 2 dat het gemeentebestuur haar meningsvorming mede heeft gebaseerd op veel overleg met belanghebbenden. Ook deze beeldvorming is onjuist. Zo weigerde B&W op 13 januari 1999 aanwezig te zijn bij een druk bezochte informatiebijeenkomst, die door de Vereniging Natuurlijk Roderveld was georganiseerd. Bij de meeste van de overige genoemde contacten was het gemeentebestuur uitsluitend via ambtenaren vertegenwoordigd. In alle gevallen bleek de plaatskeuze van het AZC expliciet onbespreekbaar (noot 1). Voor meer informatie hierover verwijs ik naar mijn bezwaarschrift, waarin ik uitvoerig in ga op de incorrecte voorbereiding van het gemeentelijke besluit.

Bestemming gronden (blz. 2)

Deze paragraaf in de gemeentelijke reactie wordt geopend met:

'Vooropgesteld kan worden, dat aan de gemeenteraad op zich de bevoegdheid toekomt om op grond van gewijzigde planologische inzichten andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vast te stellen, m.a.w. aan geldende bestemmingsplannen kunnen geen blijvende rechten worden ontleend'.

Deze alinea wekt bevreemding. Immers, deze formele bevoegdheid van de gemeenteraad staat niet ter discussie. In mijn bezwaarschrift is echter benadrukt dat de gemeenteraad bij het uitoefenen van deze bevoegdheid niet voorbij mag gaan aan algemene regels van behoorlijk bestuur! Helaas wordt hier in de reactie van de gemeente niet op ingegaan.

Het is duidelijk dat bestemmingsplannen geen eeuwigheidswaarde hebben en een verwijzing naar een plan uit 1964, zoals in de gemeentelijke reactie gebeurt, is dan ook volstrekt buiten de orde omdat voor het gebied een recent bestemmingsplan geldt. Aan geldende - vooral recente - bestemmingsplannen kunnen door burgers uiteraard rechten worden ontleend, omdat anders de rechtszekerheid in het geding is en planvorming volgens de WRO een - dure - overbodige luxe is. Een bestemmingsplan kan alleen door een gemeenteraad terzijde worden geschoven als daarvoor wettelijk voorgeschreven procedures worden gebruikt. Een wens van een raadsmeerderheid - al dan niet gevoed door onjuiste informatie - kan natuurlijk nooit de enige juridische rechtvaardiging zijn om een project goed te keuren in strijd met een recent vastgesteld bestemmingsplan. Er zullen altijd - gelukkig voor de burgers - wettelijke spelregels in acht moeten worden genomen die kortzichtige en opportunistische bestuurlijke besluiten moeten voorkomen.

Ook in haar repliek wekt de gemeente Noordenveld de indruk dat de besluitvorming van de gemeenteraad boven alle wetgeving verheven is. Deze attitude verklaart wellicht het dubbelzinnige beleid dat in de laatste jaren voor de Hullenweglocatie is gevoerd. Immers, recent in 1995 is een bestemmingsplan buitengebied voor (ondermeer) de Hullenweglocatie door de gemeenteraad vastgesteld met een niet-woonfunctie voor het betreffende gebied. In 1996 is bij bestuursovereenkomst met omliggende gemeenten en provincies een ontwerp-regiovisie aangenomen, waarin expliciet gesproken wordt over een concentratie van de toekomstige woningbouw van Roden en Leek. Zelfs nog dit jaar - dus in 1999! - is door het gemeentebestuur een bestuursovereenkomst over de uitwerking van de regiovisie ondertekend, waarbij het betreffende gebied niet voor toekomstige woningbouw is aangewezen. De nadruk die de gemeente Noordenveld bij haar verantwoording van de Hullenweglocatie als vestigingsplaats voor een AZC heeft gelegd op de toekomstige woningbouw is dus in strijd met haar eigen ruimtelijke beleid! Hiermee wordt de indruk gewekt dat de gemeente Noordenveld de moraal van een 'derdehands autohandelaar' als norm voor haar handelen hanteert, waardoor iedere beleidsafspraak, zoals een plan en ook een bestuursovereenkomst, een 'geldigheid tot aan de deur' krijgt. (noot 2)

Bovengenoemde feiten wijzen in ieder geval uit dat de gemeente Noordenveld een zeer opportunistisch ruimtelijk beleid voert; een indruk die versterkt wordt door haar rechtvaardiging van de woondoeleinden van de Hullenweglocatie via een verwijzing naar een zeer gedateerd en achterhaald "Plan in hoofdzaak" uit 1964! (noot 3)

Uit de gemeentelijke reactie blijkt tevens dat het beoogde voetpad achter de woningen Havixhorst 39 t/m 53 geen juridisch-planologische ondergrond heeft. De gemeente Roden is destijds in gebreke gebleven om een uitwerkingsplan voor dit onderdeel uit het bestemmingsplan Roderveld II op te stellen waarin de bestemming voet- en fietspaden verder is uitgewerkt. Het terugdraaien van de klok vele jaren nadien is zeer nadelig voor de bewoners/ eigenaren van de betreffende woningen en is geen blijk van zorgvuldig bestuurlijk handelen.

Procedure (blz. 3)

Het is betreurenswaardig dat in de gemeentelijke reactie niet expliciet wordt ingegaan op mijn bezwaren tegen de procedure, in het bijzonder het strijdig zijn van het handelen van het gemeentebestuur met artikel 2:4 en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Zie voor meer informatie mijn bezwaarschrift.

 

Bedenkingen (blz. 4)

Keuze locatie niet gebaseerd op inspraak (blz. 4)

Volgens het gemeentebestuur is de inspraakverordening alleen van toepassing op plannen als bedoeld in artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In de gemeentelijke reactie wordt opgemerkt:

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ziet het in dat artikel bepaalde niet op gevallen waarbij, zoals in dit geval, toepassing wordt gegeven aan de procedure als bedoeld in 19a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Deze constatering is discutabel. De formulering van artikel 6a is algemeen ('ruimtelijke plannen') en niet expliciet beperkt tot het bestemmingsplan en structuurplan. Niet alleen de voorbereiding van plannen, maar ook herzieningen vallen onder dit artikel. De vraag is hier opportuun of een vrijstelling ex artikel 17 hieronder valt. In mijn ogen is dit het geval als de vrijstelling een ruimtelijke ingreep betreft in een gebied dat groter is dan een doorsnee bouwkavel, met een planmatig karakter, waarbij het plan door de overheid is geïnitieerd en vorm gegeven. Dit is voor de onderhavige problematiek het geval.

Door de Utrechtse hoogleraar Crince Le Roy is reeds in 1972 in zijn oratie fundamentele kritiek geuit op de artikel 19 procedure, vooral op het ondemocratische karakter hiervan. Sedert die tijd is in de literatuur hieraan veel aandacht besteed en is langzamerhand de visie ontstaan dat de artikel 19a procedure, zoals thans vanwege toepassing van artikel 17 WRO door de gemeente Noordenveld gevolgd, een praktisch instrument kan zijn mits voldoende waarborgen worden gegeven voor afweging van belangen en een goede ruimtelijke inpassing. (noot 4) Dit hangt samen met een wijziging van de visie op ruimtelijke ordening in de laatste jaren. Lange tijd is uitsluitend een benadering vanuit een gebied naar een project gevolgd, in plaats van de benadering van de meest wenselijke inpassing van een project in een gebied. De laatste jaren zien we meer aandacht voor laatstgenoemde filosofie. Deze benadering kan echter alleen met het huidige WRO-instrumentarium worden gevolgd als de gebruikelijke inspraak- en beroepsmogelijkheden van toepassing zijn op projectprocedures, zoals de artikel 19a procedure. (noot 5) De beslissing van de gemeente om de inspraakverordening niet van toepassing te verklaren is, mede in het licht van deze ontwikkelingen in het bestuursrecht, als onjuist te kwalificeren.

Het is spijtig dat op bladzijde 4 van de gemeentelijke repliek niet wordt ingegaan op de argumentatie in mijn bezwaarschrift dat het College van Burgemeester en Wethouders niet het recht heeft om zonder publieke politieke discussie en gedachtewisseling met alle belangengroepen, en zonder deugdelijke verantwoording van keuzeopties, een beleidskeuze te forceren. Het is betreurenswaardig dat in de gemeentelijke reactie het - onjuiste - argument wordt gebruikt dat 'uit ervaringen elders blijkt dat bevolkingsgroepen tegenover elkaar komen te staan als meerdere locaties in discussie worden gebracht.' Opmerkelijk is dat het gemeentebestuur dit argument nergens met door haar gevreesde voorbeelden uit de praktijk illustreert, noch verwijst naar wetenschappelijke literatuur terzake. Dit suggereert dat het een ongefundeerd vooroordeel is, en wellicht een gelegenheidsargument voor de rechtvaardiging van de 'achterkamertjes politiek'. Zoals ik in mijn bezwaarschrift heb toegelicht is het een - wetenschappelijk aantoonbaar - onjuist en oneigenlijk argument, dat het wezen van de politiek en de democratie aantast.

Locatiekeuze (blz. 4)

In de gemeentelijke reactie wordt in deze paragraaf gerefereerd aan het raadsvoorstel, daarmee de indruk wekkend dat de locatiekeuze door de gemeenteraad is verricht. Dit is een onjuiste voorstelling van zaken, zoals ook uit mijn bezwaarschrift duidelijk blijkt. Er heeft in de gemeenteraad geen publieke politieke discussie en afweging plaats gevonden van mogelijke alternatieve locaties en de verschillende hierbij aan de orde zijnde belangen.

Het is opmerkelijk dat in de gemeentelijke reactie zeer vaag wordt gedaan over de criteria die bij de besluitvorming over de te kiezen locatie zijn gehanteerd. Op zich begrijpelijk, omdat de tijdens het proces gehanteerde criteria (grond moet eigendom zijn van gemeente, niet in kleine kern, na afloop nieuwe woonwijk) niet blijk geven van een zorgvuldige afweging van alle aan de orde zijnde belangen, zoals van omwonenden, landschap, welstand, milieu, etc. De gemeente heeft veel te weinig criteria bij haar afweging meegenomen. Zoals in mijn bezwaarschrift is aangegeven, is hiermee in strijd met Afdeling 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht gehandeld.

De wijze waarop nu op blz. 5, 2e alinea, over de 'nabestemming' wordt gesproken wijkt geheel af van de expliciete nadruk die tijdens het proces is gelegd op de nieuwe woonwijk Roderveld IV. Ook hiervoor verwijs ik naar mijn bezwaarschrift. In haar repliek wordt door de gemeente ten onrechte de indruk gewekt dat de inrichting van het AZC omkeerbaar is naar de huidige situatie. Dit is volstrekt ongeloofwaardig. Wanneer een gebied van bijna 7 hectare totaal 'op de schop' gaat, mag niet verwacht worden dat de oorspronkelijke natuurlijke situatie weer hersteld kan worden. Deze suggestie is kwalijk en riekt naar bewuste misleiding. (noot 6)

Toepassing artikel 17 WRO (blz. 5 t.m. 11)

Bij de toepassing van artikel 17 WRO is de kern van de zaak het tijdelijke karakter van de voorgestelde activiteit. In haar reactie stelt de gemeente Noordenveld dat deze tijdelijkheid gewaarborgd is omdat:

a) in de bestuursovereenkomst de termijn van 5 jaar expliciet is genoemd en dat verlenging van de overeenkomst is uitgesloten (blz. 7);

b) de huurovereenkomst gekoppeld is aan de bestuursovereenkomst (blz. 8/9);

c) artikel 17 WRO volgens de wet alleen voor tijdelijke activiteiten is (blz. 10).

De gevoerde argumentatie, hier uiteraard zeer kort samengevat, is niet overtuigend. Dit zal hieronder worden toegelicht, uitmondend in twee conclusies.

ad. a) Zoals ik ook in mijn bezwaarschrift heb duidelijk gemaakt, blijkt op tal van terreinen dat een bestuursovereenkomst in de praktijk geen enkele garantie biedt dat hierin vastgelegde afspraken worden nagekomen. Er zijn tal van voorbeelden waarbij bestuursovereenkomsten niet worden nagekomen en/ of een 'stille dood' sterven. Mutatis mutandis geldt dus hetzelfde voor in dergelijke overeenkomsten opgenomen bepalingen. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, zijn de bestuursovereenkomsten die de gemeente Roden resp. Noordenveld in 1996 en 1999 in het kader van de regiovisie heeft gesloten terzake van het concentreren van toekomstige woningbouw, en de gelijktijdig door het gemeentebestuur ingenomen afwijkende standpunten, hiervan een 'goed' voorbeeld.

Het is tevens geen geheim dat ook het COA in het verleden diverse AZC's via bestuursovereenkomsten met gemeenten én met toepassing van artikel 17 WRO heeft gerealiseerd, waarvan een aantal ook na overschrijding van de wettelijke termijn van 5 jaar nog steeds voortbestaan! Uiteraard zal voor deze centra wel naar een nieuwe juridische legitimering van deze illegale situatie zijn, of worden, gezocht, doch ook dan dient erkend te worden dat de initiële besluitvorming, dus de toepassing van artikel 17 WRO, achteraf onjuist was! Zoals ook verderop wordt aangegeven, is er geen enkele overtuigende reden om aan te nemen dat situaties, zoals bijvoorbeeld in Hooghalen, zich te zijner tijd ook niet in Noordenveld kunnen voordoen.

Op blz. 9, regel 11 van boven, van de gemeentelijke reactie wordt opgemerkt:

Uitgangspunt is, dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat het COA zich niet gebonden zal achten hetgeen contractueel in de Bestuurs-en huurovereenkomst is overeengekomen.(...) het [is] voor het COA van het grootste belang zich aan de met de gemeente(n) gemaakte afspraken omtrent de instandhoudingstermijn te houden om ervoor te zorgen dat het COA (...) als betrouwbare partner wordt beschouwd ...

Het is jammer dat de praktijk een ander beeld van het COA (en van gemeenten) oplevert: zie bijgaande uitsnede van een recent krantenartikel, waarin ondermeer melding wordt gemaakt van het indienen van een 'verlengingsaanvraag' door het COA voor een centrum dat ex artikel 17 WRO is gerealiseerd in Westerbork.

Bron: Nieuwsblad van het Noorden, vrijdag 13 Augustus 1999.

ad. b) De huurovereenkomst sluit geenszins uit dat er na afloop van de termijn met instemming van beide privaat-rechtelijk betrokken partijen een nieuwe huurovereenkomst wordt opgesteld, dus deze huurovereenkomst biedt eveneens geen enkele waarborg voor tijdelijkheid. Ook de afspraak, onder aan blz. 8, dat de bestemming na afloop 'niet kan en zal zijn de bestemming waarvoor de gemeente de vrijstelling op grond van artikel 17 WRO zal verlenen' biedt geen enkele garantie dat een asielzoekerscentrum niet gecontinueerd wordt. Immers, het begrip 'bestemming' is - mede door het ontbreken van een planologische onderlegger - multi-interpretabel. Een 'tijdelijk asielzoekerscentrum' kan gewijzigd worden in een 'permanent asielzoekerscentrum' en dit kan te zijner tijd gepresenteerd worden als een gewijzigde bestemming. Ook kan een asielzoekerscentrum (AZC) veranderen in een opvangcentrum (OC), hetgeen - gelet op het formele onderscheid dat het COA hiertussen maakt - als een nieuwe bestemming zou kunnen worden aangemerkt. Uiteraard zijn ook nog andere formuleringen denkbaar, die juridisch verdedigd zouden kunnen worden als een bestemmingswijziging, maar waarbij het in wezen gaat om een continuering van een vergelijkbare activiteit waartegen thans bezwaar wordt aangetekend. De huurovereenkomst biedt voor omwonenden derhalve geen waarborgen dat na 5 jaar op de Hullenweglocatie geen door het COA geregisseerde activiteiten meer plaatsvinden.

ad. c) De vaststelling in de gemeentelijke reactie dat tijdelijkheid in publiek-rechtelijke zin gewaarborgd is omdat dit in artikel 17 WRO zo geregeld is, wekt door de gehanteerde logica verbazing op. De analogie met de volgende redenering dringt zich op: 'rijden door op rood staande verkeerslichten is verboden, dus is gewaarborgd dat er nooit door rood licht wordt gereden' Het moge duidelijk zijn dat deze simpele redenering, in de gemeentelijke repliek verpakt in verhullend taalgebruik, hier niet wordt gedeeld. Zoals onder ad a) is opgemerkt, leert ook de praktijk rond artikel 17 dat de werkelijkheid anders is en dat gemeenten en het COA zonder scrupules de wettelijk vastgelegde uiterste termijn van 5 jaar hebben overschreden!

Conclusie 1: de 'tijdelijkheid' van een 'asielzoekerscentrum' - in ruime betekenis des woords - is niet met zekerheid gewaarborgd.

In de gemeentelijke reactie wordt bij de bespreking van het thema 'tijdelijkheid' helaas en ten onrechte niet ingegaan op het bezwaar dat de fysieke voorzieningen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid langer dan 5 jaar in en op de locatie zullen blijven. Zoals eerder is opgemerkt, is het onvoorstelbaar dat de huidige natuurlijke functies weer na afloop terug zullen komen. Alle activiteiten die in het kader van het bouwrijp-maken van het gebied zullen plaatsvinden (inclusief aanleg wegen - al dan niet met asfalt - , rioleringen, waterleidingen, elektra, etc.) drukken een permanent stempel op het landschap! Om redenen van economische efficiëntie mag verwacht worden dat de meeste infrastructuur, al dan niet aangepast, langer dan 5 jaar wordt benut, en dat een eventuele nieuwe bestemming hiervan gebruik zal maken. Deze mogelijkheid wordt ook in de huurovereenkomst gestipuleerd: ... partijen kunnen overeenkomen dat het COA de aangebrachte voorzieningen geheel of gedeeltelijk NIET zal verwijderen en aan de gemeente in beheer en onderhoud zal overdragen... (blz. 8, regel 7 van onderen).

Conclusie 2: de via artikel 17 WRO aan te leggen nieuwe fysieke infrastructuur van het gebied heeft voor een aanzienlijk deel een permanent karakter.

De algemene conclusie moet derhalve getrokken worden dat door de gemeente Noordenveld ten onrechte aan het COA op grond van artikel 17 vrijstelling van het bestemmingsplan is verleend, omdat er onvoldoende waarborgen zijn dat de beoogde activiteit na 5 jaar is beëindigd èn de beslissing een ingreep in het landschap impliceert die langer dan de maximale termijn van 5 jaar zichtbaar is. Bovendien is het onwaarschijnlijk, en dus ongeloofwaardig, dat het gebied na afloop van de wettelijk genoemde vijfjarige termijn weer in de oorspronkelijke situatie teruggebracht zal en kan worden.

Oneigenlijke toepassing van art. 17 WRO (blz. 11)

In mijn bezwaarschrift heb ik vastgesteld dat het beginsel van 'détournement de pouvoir' (art. 3:3 Awb) door het gemeentebestuur van Noordenveld wordt geschonden. In haar brief van 30 oktober 1998 aan omwonenden geeft het gemeentebestuur als enige argument voor de keuze van de Hullenweglocatie dat 'het gebied in de toekomst voor woningbouw is bestemd'. Dit argument is nadien verscheidene keren door het gemeentebestuur herhaald. Zo is op een informatiebijeenkomst op 2 maart 1999 over het inrichtingsplan van het AZC zelfs door een stedenbouwkundige een toelichting gegeven op het ontwerp van de nieuwe woonwijk, die volgens het gemeentebestuur "na afloop van het AZC" ter plaatse zal worden aangelegd.

De gedachte aan détournement de poivoir wordt nog versterkt doordat de gemeente het aanbod van de heer zzzzzz om het AZC te plaatsen op een ander stuk grond van vergelijkbare omvang nabij de Hullenweglocatie, doch met minder hinder voor de omgeving, zonder nader onderzoek naast zich neer heeft gelegd. Dit stuk grond werd 'om niet' aangeboden! Ook dit bewijst wederom dat de gemeente, naast het vestigen van een AZC, nog een doelstelling nastreeft met de toepassing van artikel 19 WRO: het geschikt maken van het gebied voor woningbouw.

In haar repliek erkent de gemeente - terecht - dat artikel 17 WRO 'niet de ter zake geëigende weg (is) om een in de toekomst gewenste, van het geldende planologische regime afwijkende, planologische situatie veilig te stellen'. Zij 'vergeet' hier echter uit te leggen waarom tijdens de gehele voorbereidingsprocedure de toekomstige woningbouwfunctie door het gemeentebestuur wel zonder enig voorbehoud als vaststaand gegeven is gehanteerd, zoals eerder opgemerkt geheel in strijd met het recente bestemmingsplan van het gebied en de dit jaar vastgestelde regiovisie.

In haar reactie schrijft de gemeente op blz. 11:

De vraag of wijziging van de bestemming ter plaatse in de toekomst kan worden verkregen ligt nog open. Blijkens de huurovereenkomst is primair dan ook het uitgangspunt (...) dat het gehuurde zo veel mogelijk in de oorspronkelijke staat wordt hersteld.

De eerstgenoemde zin is een 'open deur' omdat dit in algemene zin voor iedere plek in ons land geldt. De tweede zin is misleidend. Zoals reeds is opgemerkt, biedt de huurovereenkomst geen waarborg dat 'primair' het gebied in de oorspronkelijke staat wordt hersteld. In tegendeel, omwonenden mogen even goed uitgaan van de verwachting dat uiteindelijk de volgende regeling uit de huurovereenkomst zal gaan gelden:

... partijen kunnen overeenkomen dat het COA de aangebrachte voorzieningen geheel of gedeeltelijk niet zal verwijderen... (noot 7)

De gemeente heeft gelijk dat er nog geen formele bestemmingswijziging heeft plaatsgevonden. Echter, uit al haar handelingen, zowel ten aanzien van de komst van het AZC als in andere zaken (zie mijn bezwaarschrift), blijkt dat in de gemeentelijke besluitvorming voor de Hullenweglocatie de woonbestemming als uitgangspunt wordt genomen. Bewoners èn raadsleden zijn bij de voorbereiding van het AZC met de toekomstige woonbestemming als 'feit' geconfronteerd, zonder dat ze op deze bestemmingswijziging via gemeentelijke planvorming invloed hebben kunnen uitoefenen. Het moge duidelijk zijn dat een aanpassing van het bestemmingsplan in deze zin in een later stadium logisch is als op de Hullenweglocatie een asielzoekerscentrum ligt, waarvan de infrastructuur 'naadloos' past in de thans reeds ontwikkelde stedenbouwkundige schets. Van een evenwichtige ruimtelijke afweging van de zinvolheid van een woonwijk op deze plek is dan niet meer sprake. De huidige keuze voor een AZC op de Hullenweglocatie impliceert, mede door de permanente vernietiging van het landschap, dus tegelijkertijd een keuze voor toekomstige woningbouw op deze locatie. Een dergelijke ingrijpende beslissing kan en mag niet met een beroep op artikel 17 WRO worden gemaakt!

Zoals in het bezwaarschrift van ondergetekende is beargumenteerd, is voor de aanwijzing van een woonwijk op de betreffende locatie geen juridische rechtvaardiging, ook niet het Provinciaal Omgevingsplan waarin niet expliciet over 'wonen' wordt gesproken. Het is daarom onjuist dat via artikel 17 WRO een AZC op deze plaats gerechtvaardigd wordt door te refereren aan deze niet-bestaande toekomstige woonbestemming. Dit is essentieel, omdat dit criterium doorslaggevend moet zijn geweest voor de aanwijzing van de Hullenweglocatie. Immers, de gemeente heeft op een groot aantal andere locaties rondom de hoofdkernen Roden, Peize en Norg (eveneens een criterium) ook gronden in eigendom (het derde criterium).

Dit roept de vraag op waarom de gemeente het AZC zo graag op een toekomstige woningbouwlocatie, in het bijzonder de Hullenweglocatie, wil situeren. Het antwoord is speculatief, omdat de gemeentelijke besluitvorming terzake niet openbaar is geweest en in een laat stadium slechts via een beperkte 'ex post rationalisatie' is toegelicht. Uiteraard kan het economisch voordeel worden benoemd, doordat het bouwrijp-maken van het gebied door de huurder geschiedt. Belangrijk is ook het feit dat de gemeente zich via de Regiovisie aan nabuur-gemeenten en provincie heeft gebonden om bij de toekomstige woningbouw samen te werken met de gemeente Leek. Volgens de dit jaar gesloten bestuursovereenkomst en bijbehorende plankaart is een uitbreiding met Roderveld IV (Hullenweglocatie) niet aan de orde, hetgeen door de gemeente moet zijn betreurd gelet op het in eigendom hebben van de grond. De gemeente heeft in 1995 via een bestemmingsplan aangegeven dat de Hullenweglocatie geen woonbestemming heeft. Dit is, zoals opgemerkt, nogmaals bevestigd in de dit jaar ondertekende bestuursovereenkomst over de Regiovisie. Toen het verzoek van het COA bij de gemeente binnenkwam om medewerking te verlenen aan de opvang van asielzoekers, moet zich voor de gemeente - blijkbaar moreel niet gehinderd door eerdere afspraken - het perspectief hebben geopend om tegen de verwachting in toch nog profijt te trekken van de braakliggende gronden aan de Hullenweg. De 'rechtvaardiging' van de Hullenweglocatie was snel gevonden: blijkens de eerste 'openhartige' brief van 30 oktober 1998 aan de bewoners was dat uitsluitend de toekomstige woningbouw! Nadien werd daar tijdens de hoorzitting nog bij vermeld dat het belangrijk was dat deze grond in eigendom van de gemeente was. Hiermee gaf de gemeente expliciet aan dat ruimtelijke inpassing, welstand, landschap en milieu, overlast voor omwonenden, e.d. voor haar geen punt van overweging is geweest. Dit wringt, zoals ik in mijn bezwaarschrift heb vermeld, ook omdat niet het COA als aanvrager, maar de gemeente zelf zich voor de locatiekeuze verantwoordelijk heeft gesteld.

Ontwerp-structuurvisie Roden (blz. 11)

De aandacht in de gemeentelijke reactie voor de Ontwerp-structuurvisie Roden is opmerkelijk. Enerzijds, omdat zorgvuldig wordt verzwegen dat de Hullenweglocatie in de structuurvisie als minder geschikt voor woningbouw (in vergelijking met andere bestudeerde locaties) werd beschouwd; anderzijds omdat de Regiovisie, zowel het convenant uit 1996 als de bestuursovereenkomst uit 1999, juist niet ter sprake komt in de gemeentelijke reactie terwijl dit wel een bestuurlijke realiteit is. De ontwerp-structuurvisie Roden is daarentegen nimmer vastgesteld. (noot 8)

Vooruitlopen op toekomstige woningbouwlocatie (blz. 13)

De onderwerpen in deze paragraaf zijn in het voorgaande reeds uitvoerig van kanttekeningen voorzien. De gemeente erkent hier dat de toekomstige woningbouw van Roderveld IV niet planologisch geregeld is. Deze erkenning is belangrijk in verband met de bezwaren inzake het 'détournement de poivoir' en het onrechtmatig gebruiken van toekomstige woningbouw als selectiecriterium.

 

Waarden van het gebied (blz. 14)

De gemeente stelt in haar reactie:

Het gebied heeft niet een zodanige waarde, dat het niet als tijdelijk asielzoekerscentrum zou mogen worden aangewend.

Maar, de gemeente geeft aan het eind van de paragraaf ook toe dat:

... het onderwerpelijke gebied enige landschappelijke waarde niet kan worden ontzegd....

Hiermee raken we de kern van het begrip 'ruimtelijke ordening' en het wezen van ruimtelijke afweging. Het is theoretisch onmogelijk om 'de waarde' van een gebied in absolute zin te bepalen. Dit kan alleen en uitsluitend in relatie tot andere gebieden: 'gebied A is voor wat betreft aspect X waardevoller of minder waardevol dan gebied B'. Kern van de ruimtelijke ordening is altijd geweest dat een overheid probeert aan gebieden bestemmingen toe te kennen die zo goed mogelijk passen bij de eisen van de bestemming èn bij de gebiedskenmerken. Ruimtelijke ordening kan alleen goed gebeuren als er sprake is van ruimtelijke afweging. Voor de Hullenweglocatie betekent dit: zijn de te verliezen landschappelijke waarden van de Hullenweglocatie minder waardevol dan bij alle andere mogelijke locaties? Alleen een expliciet antwoord op deze vraag geeft inzicht in de geschiktheid van het gebied voor een nieuwe bestemming, zoals een AZC. De gemeente Noordenveld heeft echter geen criteria gehanteerd waarmee landschappelijke waarden van verschillende potentieel geschikte locaties (alternatieven) vergeleken zijn. In tegendeel, de Hullenweglocatie lag vanaf het begin onwrikbaar vast als zijnde 'de locatie'...

De ontboezeming in de gemeentelijke reactie dat het gebied 'enige landschappelijke waarde niet kan worden ontzegd' bewijst dat de bezwaren dienaangaande niet gebagatelliseerd mogen worden. Door de gemeente wordt de indruk gewekt dat deze landschappelijke waarde niet in het geding is door de vestiging van een AZC. Dit is een valse voorstelling van zaken. Een rigoureuze bestemmingsverandering van 6,25 ha gebied betekent een vernietiging van de landschappelijke -en milieuwaarden in dit gebied en de naaste omgeving. Dit had expliciet meegewogen moeten worden in de gemeentelijke besluitvorming, hetgeen niet is gebeurd.

Niet ontkend kan worden dat voor permanente bestemmingswijzigingen soms landschappelijke- en milieuwaarden moeten worden opgeofferd. Dit kan slechts gebeuren als dit bij de planvorming expliciet is afgewogen. Het opofferen van landschappelijke- en milieuwaarden voor tijdelijke activiteiten is minder voor de hand liggend en zeer ongebruikelijk. Een zorgvuldig opererende gemeentelijke overheid gaat hier alleen toe over, als men overtuigd is dat de bestemmingswijziging een permanent karakter heeft. Dus als we aannemen dat de gemeente Noordenveld in deze zorgvuldig gehandeld heeft, dan is dit een bewijsgrond voor het 'détournement de pouvoir' inzake de toepassing van artikel 17 WRO. Als dit niet het geval is, dan is er derhalve sprake van een onzorgvuldig handelende gemeentelijke overheid, hetgeen in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Landschappelijke inpassing (blz. 14)

In de gemeentelijke repliek wordt uitsluitend gesproken over 'visuele hinder'. (noot 9) Naast visuele hinder zal er echter ook sprake zijn van andere vormen van hinder van de beoogde hoge bevolkingsdichtheid ter plaatse, met name geluidshinder. De gemeentelijke reactie zwijgt hierover, alhoewel recente klachten hierover van omwonenden van het asielzoekerscentrum in Ten Boer toch nadrukkelijk de pers hebben gehaald.

De in de gemeentelijke reactie genoemde afstandsmaten hebben betrekking op de afstand van gebouw tot gebouw. Deze - korte - afstanden geven nog een geflatteerd beeld, omdat veel geluid - zoals de case Ten Boer leert - afkomstig zal zijn van activiteiten 'buitenshuis'. De bronnen zijn in dat geval dichterbij dan de gemeentelijke afstanden aangeven.

De conclusie kan derhalve getrokken worden dat de landschappelijke inpassing - gelet op de inpassing in een woonwijk ware het beter te spreken over stedenbouwkundige inpassing - van het AZC zeer te wensen overlaat. Dit blijkt ook uit het negatieve welstandsadvies van het Drentse Welstandstoezicht.

Afwijken van welstandsadvies (blz. 15 t.m. 18)

Het is frappant en zeer terecht, dat het onafhankelijke Drentse Welstandstoezicht het plan voor een asielzoekerscentrum aan de Hullenweg heeft afgekeurd omdat het niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het is spijtig dat deze nieuwe informatie het College van Burgemeester en Wethouders niet heeft kunnen bewegen tot een herziening van haar voornemen, mede omdat de oorspronkelijke urgentie als gevolg van de Kosovo-crisis inmiddels is vervallen. Het was deze urgentie die de gemeenteraad mede tot het besluit bracht om goedkeuring te hechten aan de bestuursovereenkomst met het COA. Ook hieruit blijkt wederom dat B&W een dubbele doelstelling nastreeft met de toepassing van artikel 17 WRO ('détournement de pouvoir').

De argumentatie van B&W om het welstandsadvies terzijde te schuiven is op zijn minst opmerkelijk. Enerzijds stelt de gemeente dat de deskundigen van het Drentse Welstandstoezicht hun werk niet goed gedaan hebben omdat het beplantingsplan immers goed is. Waarom is het goed? Omdat het is opgesteld, aldus de gemeentelijke reactie, door deskundigen van het Ingenieursbureau 'Oranjewoud' BV. Kortom, de gemeente hecht meer waarde aan de deskundigheid van het ingenieursbureau dan aan de deskundigheid van het Drentse Welstandstoezicht. De vraag die nu beantwoord lijkt te moeten worden is: van welke deskundigen moet het oordeel het meest gewicht krijgen? Deze vraag is echter niet eerlijk. Het Ingenieursbureau Oranjewoud heeft geen oordeel over de kwaliteit van het plan uitgesproken, doch uitsluitend binnen de randvoorwaarden van de opdrachtgever en om commerciële redenen een opdracht uitgevoerd. Bovendien kan - met alle respect voor het bureau - door het commerciële karakter niet gesproken worden van een onafhankelijke positie, mede omdat Oranjewoud ook andere opdrachten van het COA heeft (gehad).

Het Drentse Welstandstoezicht is daarentegen onafhankelijk en heeft geen commerciële belangen ten aanzien van het COA of de gemeente Noordenveld.

Het oordeel van het Drentse Welstandstoezicht moet daarom als een goed, deskundig en onafhankelijk advies worden beschouwd.

Een andere reden van de gemeente om het welstandsadvies niet te accepteren is uitermate curieus te noemen, namelijk omdat de vergunningaanvrager - aldus de gemeente - weinig budgetten heeft en daarom slechts sober kan en wil inrichten. Dit biedt een zeer revolutionair nieuw perspectief op de welstandstoets: arme vergunningaanvragers mogen volgens de gemeente dus slordiger en lelijker bouwen dan rijke aanvragers! De gemeente Noordenveld wil blijkbaar de 'welstandstoets' vervangen door een 'welzijnstoets'... Het moge duidelijk zijn dat deze redenering de toets der rechtsgelijkheid niet zal doorstaan!

Ook opmerkelijk is dat de gemeente anticipeert op een mogelijke toekomstige afschaffing van de welstandstoets voor tijdelijke bouwwerken. Hier is waarschijnlijk de wens de vader van de gedachte, maar er is geen enkele reden om deze zeer discutabele ontwikkeling reeds als 'gegeven' te aanvaarden. Het ontbreken van een goede bron bij deze uitspraak boven aan blz. 18 vormt hiervoor mede een bewijs.

Voetpad (blz. 18)

Even curieus is de redenering van de gemeente dat het voetpad langs de Havixhorst de 'ondergrond' betreft van de ruimte, waarvan de 'bovengrond' in 1987 aan de bewoners in gebruik is gegeven. De 'ondergrond' moet volgens deze afspraak beschikbaar blijven voor eventueel aan te leggen kabels en leidingen. De gemeentelijke redenering zou kunnen kloppen als de bewoners na het aanbrengen van het voetpad 'in de ondergrond', de 'bovengrond' van het pad weer als tuin zouden kunnen inrichten. Doch dan is het geen voetpad meer! Ik vrees dat de gemeente de krantenberichten dat veel asielzoekers 'ondergronds' gaan hier te letterlijk heeft opgevat...

Verkeers(veiligheids)aspecten (blz. 18)

De gemeente stelt:

Voor wat betreft het bezwaar dat er een verkeersgevaarlijke situatie zal ontstaan wordt opgemerkt dat mogelijke verkeersonveilige situaties door middel van het nemen van (verkeers)maatregelen worden verholpen.

In de reactie wordt echter geen andere maatregel genoemd dan dat de Hullenweg op papier (d.w.z. in het concept GVVP) het label krijgt van een erftoegangsweg. Echter, op geen enkele wijze wordt in de gemeentelijke reactie en/of uit het concept-Gemeentelijk Verkeer-en Vervoersplan duidelijk hoe het huidige en toekomstige doorgaande verkeer, dat vaak een grote snelheid heeft, geweerd zal - of beter: kan - worden. Het toekennen van alleen een label biedt onvoldoende perspectief!

Planschade (blz. 19)

De gemeentelijke reactie is in deze paragraaf onvolledig en in zekere zin misleidend. De woonwijk Roderveld III is rond 1988/1989 aangelegd. Op dat moment had de gemeente geen concrete voornemens om op de Hullenweglocatie te bouwen en dit werd ook nadrukkelijk vermeld aan potentiële geïnteresseerden in bouwgrond voor Roderveld III. (noot 10) Van het obscure 'Plan in hoofdzaken' uit 1964, waarvan de (toenmalige) juridische status in de gemeentelijke reactie niet is aangegeven, werd in ieder geval geen melding gemaakt. Waarschijnlijk omdat van de destijds aanwezige ambtenaren al niemand meer aan de wieg van dit historische document heeft gestaan. Dit werd slechts enige jaren later bevestigd in het ontwerp-bestemmingsplan buitengebied, waarin het gebied de bestemming 'essen en oude veldontginningen' had. Dit bestemmingsplan is in 1995 vastgesteld en in 1996 (overwegend) door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. Tevens werd in 1996 een bestuursovereenkomst in het kader van de regiovisie Groningen-Assen afgesloten, waarin expliciet gesteld werd dat de toekomstige woningbouw van Roden gezamenlijk en geconcentreerd met Leek ter hand zou worden genomen.

Met andere woorden: tot voor kort hadden de omwonenden op grond van het gemeentelijke beleid geen aanleiding om te veronderstellen dat de Hullenweglocatie alsnog bebouwd zou worden. In tegendeel, er zijn als gevolg van het gemeentelijke beleid verwachtingen gewekt dat het gebied voor de toekomst onbebouwd zou blijven.

Vooringenomenheid gemeentebestuurders (blz. 21)

In mijn bezwaarschrift heb ik aan de hand van voorbeelden beargumenteerd dat het gemeentebestuur er niet voor gewaakt heeft dat personen die een persoonlijk belang hebben bij de uitkomst van de besluitvorming zich hebben onthouden van beinvloeding van de besluitvorming, hetgeen in strijd is met artikel 2:4 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht.

De gemeente stelt in haar repliek dat van vooringenomenheid van bestuurders geen sprake is vanwege het aangeven van:

de randvoorwaarden die door de gemeente zijn gehanteerd voor de locatiekeuze, waarmee daarvoor verantwoording is afgelegd.

Echter, dit sluit de strijdigheid met artikel 2:4, lid 2, Awb geenszins uit. Immers, de selectie van de wel gehanteerde randvoorwaarden, alsmede de beslissing om een groot aantal criteria niet mee te nemen, bepalen de uitkomst van de locatiekeuze. Ook de pertinente weigering om in het openbaar te discussiëren over de locatiekeuze wekt terechte achterdocht over de eerlijkheid van de gevolgde procedure.

Daarnaast is niet of nauwelijks verantwoord - en dan nog slechts in de vorm van een summiere 'ex post rationalisatie' - waarom een AZC niet elders op de vele beschikbare onbebouwde ruimten in de gemeente Noordenveld kan komen. Alleen al op grond van het gemeentelijke criterium 'grond moet eigendom van de gemeente zijn' zouden alleen al in Roden meer dan 40 percelen in aanmerking kunnen komen. Het is onwaarachtig dat de Hullenweg de enige geschikte locatie is, termeer daar reeds door de gemeente de komst van een permanent asielzoekerscentrum is aangekondigd 'op een andere plaats dan de Hullenweglocatie'. Dit bewijst dat er dus ook in de ogen van de gemeente 'betere' locaties moeten zijn!

 

Conclusie

Zoals in deze dupliek is aangegeven, heeft de gemeente Noordenveld op onjuiste gronden het besluit genomen om met behulp van artikel 17 WRO vergunning te verlenen aan het COA voor de vestiging van een asielzoekerscentrum aan de Hullenweg. Er zijn diverse redenen, die samenhangen met het handelen van het COA in het verleden elders én met de reputatie van de gemeente Noordenveld als het gaat om het handhaven van eigen beleid, om aan de 'tijdelijkheid' van deze activiteit te twijfelen. Er zijn - zo mogelijk nog sterkere - redenen om aan te nemen dat de fysieke infrastructuur - in ieder geval deels - langer dan 5 jaar zal bestaan. Daarnaast is er veel aan te merken op de handelswijze van de gemeente Noordenveld, die diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden (met name artikel 2:4 Awb, artikel 3:2 Awb en artikel 3:3 Awb).

 

Noten

1De Vereniging Natuurlijk Roderveld spreekt in dit verband in haar mededelingenblad aan haar leden met gevoel van humor over 'Oost-indische hoorzittingen'. Engelsen noemen deze wijze van 'voor de vorm gevoerd' overleg 'rubber stamp meetings'. Het moge duidelijk zijn dat de in de gemeentelijke reactie genoemde contacten met de bevolking een hoog 'rubber stamp' gehalte hebben.

2 Deze wijze van gebruik van bestuursovereenkomsten door de gemeente Noordenveld, waarbij overeenkomsten willekeurig door opportunistische argumenten terzijde kunnen worden geschoven, illustreert dat aan de bestuursovereenkomst met het COA slechts beperkte 'houdbaarheidswaarde' mag worden toegekend!

3 Begin jaren zestig was ons land in rep en roer omdat een CBS-bevolkingsprognose een verdubbeling van de toenmalige bevolking voorspelde in 2000, namelijk 20 à 21 miljoen inwoners. Van der Cammen en De Klerk schrijven hierover in hun boek 'Ruimtelijke Ordening' (Aula paperback, 1993, blz. 133): 'In de loop van de jaren '60 sloeg de welvaart op hol. Expansie, schaalvergroting en grote aspiraties dienden zich aan. De ruimtelijke ordening kwam in de ban van de bevolkingsverdubbeling in 2000. Expansie en planning worden welhaast synoniemen.' Eind jaren zestig brak echter steeds meer het besef door dat stedelijke groei ten koste gaat van landschappelijke- en milieuwaarden. Hiermee, en door de sterk naar beneden aangepaste bevolkingsprognoses, kwam ook een eind aan de groeipretenties van veel gemeentelijke plannen uit de jaren zestig.

4 Zie ondermeer P.J.J. van Buuren en H.J. de Vries, Ruimtelijke plannen, vrijstellingen en bouwvergunning in het licht van de Algemene wet bestuursrecht, Publikatie van de Vereniging voor Bouwrecht nr. 24, Deventer: Kluwer 1996.

5 Zie ook: Advies van de Evaluatiecommissie WRO/BRO ’85, Van Plannen, projecten en de praktijk, ’s-Gravenhage: 1994. Verderop in de gemeentelijke reactie (blz. 18) wordt door het gemeentebestuur het welstandsadvies terzijde geschoven door ondermeer te suggereren dat 'binnen afzienbare termijn de welstandstoets voor tijdelijke bouwwerken zal worden afgeschaft.' Afgezien van de vraag of dit inderdaad zal gebeuren, is het opmerkelijk - doch geheel consistent met mijn eerdere kwalifikatie dat er sprake is van opportunistisch beleid - dat het gemeentebestuur bij welstand wel anticipeert op een mogelijk (doch onzeker) toekomstig rijksbeleid, en bij inspraak op plannen in het kader van artikel 19a huidige bestuursrechtelijke ontwikkelingen negeert.

6 De woordkeuze van de gemeente op bladzijde 5 wekt de indruk alsof alle voorzieningen van niet-duurzaam, afbreekbaar, materiaal worden gemaakt, maar - bijvoorbeeld - de 'tijdelijke nutsvoorzieningen' (riolering, kabels en leidingen) zullen qua materiaal en wijze van aanleg ongetwijfeld weinig of niet afwijken van nutsvoorzieningen elders. Ware dat wel het geval, dan zou in de huurovereenkomst ook geen melding worden gemaakt van het eventueel te zijner tijd overnemen van de voorzieningen door de gemeente...

7 Zie gemeentelijke reactie, blz. 8, regel 7 van onderen.

8 Op de in 1994 gehouden informatiebijeenkomst werd door de toenmalige wethouder Toxopeus (RO) nadrukkelijk iedere bestuurlijke verantwoordelijkheid ontkend en werd het document principieel gepresenteerd als 'een rapport van een adviesbureau'! Alle vragen uit de zaal over het plan werden destijds dan ook uitsluitend beantwoord door vertegenwoordigers van het betreffende adviesbureau.

9 De visuele hinder zal aldus de gemeente gecompenseerd worden 'door een bosplantsoen met een gemiddelde planthoogte van 1.50m.' Helaas wordt niet vermeld hoe lang het duurt voordat 'moeder natuur' deze 'gemiddelde hoogte' kan hebben gemaakt... Binnen de termijn van 5 jaar?

10De ontkenning in de gemeentelijke reactie op blz. 20 op regel 5 van onderen is in essentie onjuist, hetgeen vele eigenaren van woningen in Roderveld III kunnen bevestigen! Natuurlijk hebben ambtenaren niet in termen van 'eeuwigheid' gesproken, maar wel in termen van 'dat er geen concrete plannen zijn', hetgeen toen correct was! Zoals reeds opgemerkt, het bestemmingsplan buitengebied, dat nadien is verschenen, is hiervoor het bewijs.