Uit NRC-Handelsblad dd 18 oktober 2000

Het onderwijs is verworden tot een poel van ellende

In het verleden vormden leraren een vitale intellectuele voorhoede. Tegenwoordig is het een tobberige beroepsgroep die mededogen oproept. De schuldigen zijn de zogeheten onderwijsideologen, die lak hebben aan zoiets als kennis- en cultuuroverdracht, meent Jan Drentje

Schrijven over onderwijs is geen aangename bezigheid. De laatste decennia is de 'onderwijstaal' in handen van onderwijskundigen en beleidsmakers terechtgekomen die ervoor hebben gezorgd dat niet alleen het beroep leraar onaantrekkelijk is geworden. Over onderwijs kun je alleen nog schrijven in termen van bekostigingssystemen, fte's, studieprofielen, toetsenbanken, open leercentra, modulen, examendossiers, enz.

Professionalisering van het onderwijs heeft in de schoolpraktijk geleid tot een groeiend aantal functionarissen die de onderwijsprocessen meten, evalueren, bijsturen en updaten dat het een lieve lust is. Bergen papier zijn het gevolg. Nog nooit hebben zich zoveel mensen in en buiten de school met het onderwijs bemoeid.

Het feit dat de leraar in het defensief is geraakt, is niet toevallig, maar opzettelijk, want een gevolg van een onderwijsideologie. De gedachte heeft postgevat, dat klassikale kennisoverdracht in een digitale samenleving niet langer essentieel is: kennis is immers steeds on line opvraagbaar. De leerling moet vooral vaardigheden leren -leren leren - om de informatie te kunnen selecteren en te verwerken in presentaties. Kennisoverdracht zou immers te snel verouderen. Lesinhouden en toetsen kunnen bovendien worden gestandaardiseerd en lijken daardoor gemakkelijk zonder leraar te kunnen worden verwerkt. De onderwijsvernieuwers grossieren voortdurend in clichés over de ouderwetse klassikale kennisoverdracht, die slechts uit het zinloze leren van rijtjes, jaartallen en formules zou hebben bestaan.

Deze karikatuur doet geen recht aan een rijk onderwijsverleden. Gemakshalve wordt vergeten, dat de veelgegeten vruchten van de moderniteit aan de boom van dit eenvoudige, maar zeer effectieve onderwijsconcept hebben kunnen rijpen. Het ijzeren schoolrepertoire zorgde er in het verleden tevens voor dat een zeker gemeenschappelijk referentiekader werd aangeleerd, waarmee een volwassene zich kon verstaan. Culturele, literaire en historische informatie is nu weliswaar at random verkrijgbaar, maar vindt geen anker in een samenhangend. kennisconcept. Voor het onderwijs zinloos en dodelijk cultuurrelativisme bedreigt bij iedere vernieuwingsronde de onderwijsinhoud.

Bovendien is de afstand tussen de wetenschap en het middelbaar onderwijs in veel vakgebieden zorgwekkend groot geworden. Niet alleen neemt het aantal academici in het onderwijs gestaag af, het opstellen van leerplannen en is vrijwel volledig in handen vaan didactici en onderwijskundigen. Universiteiten worden nauwelijks bij de ontwikkeling van exameneisen en lesmethoden betrokken.

In het functiewaarderingssysteem dat recent in het MBO is ingevoerd - pilot voor het middelbaar onderwijs- heeft de lesgevende vakman de laagste en de leraar met andere dan lesgevende taken de hoogste schaal. Deze waanzin wordt onder de vlag van de professionalisering van het leraarschap verkocht, maar betekent in feite een verdere degradatie van de leraar en een vlucht in de zogenaamde niet lesgebonden taken. Wie zo weinig mogelijk lessen geeft, wint in dit arbeidsklimaat aan status en rechtvaardigt zijn bestaan door de ontwikkeling van steeds nieuwe regelingen waar niemand om heeft gevraagd.

De onderwijsmanagers zullen bovenstaande opmerkingen schouderophalend als een voorbeeld van een achterhaald concept van het leraarschap afdoen. Dat leraren èn leerlingen hier vaak anders over denken, is hun zorg niet. De onderwijsvernieuwing die deze ideologen voorstaan, wordt in feite nauwelijks in samenspraak met docenten ontwikkeld en uitgevoerd.

Wat voor verbetering moet doorgaan, is meestal in het kader van bezuinigingen of in schaalvergrotingsoperaties doorgevoerd, waardoor de onderwijsvernieuwingen een hoog retorisch gehalte krijgen. Enthousiast zijn eigenlijk vooral de leden van de door Zoetermeer in het leven geroepen projectgroepen en de veranderingsmanagers die op de scholen hun brood aan het vernieuwingscircus verdienen. Docenten hebben echter baat bij vaklokalen (in nieuwbouwprojecten meestal de eerste slachtoffers), niet te grote klassen (onmogelijk vanwege het lerarentekort) en niet te veel lessen op een dag (te duur), zodat voldoende tijd voor begeleiding van leerlingen en het ontwikkelen van lesmateriaal over blijft.

Leraren zijn meestal best bereid ICT in de lessen te integreren en, zien vormen van zelfstandig leren vaak als nuttig en zinvol, maar krijgen de kans niet nieuwe onderwijsconcepten vakspecifiek in te voeren. Ze worden met te ambitieuze en in de praktijk vrijwel onuitvoerbare plannen als de Basisvorming en het Studiehuis opgezadeld en doen vervolgens hun uiterste best het onderwijs zoveel mogelijk op de vertrouwde twee benen staande te houden. Dit is echter een negatieve strategie. Wie van zijn programma of werkwijze steeds moet redden wat er te redden valt, is niet meer creatief. De nieuwe programma's leiden bovendien tot een toename in de beheerslast, waardoor veel productieve uren in administratief werk verloren gaan. Het plezier van de vakman die met zijn groepen een vakinhoudelijk doel nastreeft, gaat te vaak verloren.

Het aantal leraren dat bereid is binnen een school excursies, reizen, lezingen, etc te organiseren neemt trendmatig af. Het belang wordt dat iedereen zijn opdrachten af heeft, zijn punten haalt en met diploma zo snel mogelijk weer de schooldeur uit is.

Welke getalenteerde vakman voelt er op hoge school of universiteit nog voor zich voor het moderne. leraarschap in te zetten? Hij weet dat de salarissen achter zijn gebleven, er nauwelijks secundaire arbeidsvoorwaarden zijn, de nieuwe schoolgebouwen kraak noch smaak hebben, de computers verouderd, de collega's vergrijsd, de leerlingen onrustig en bovenal dat zijn vakkennis nauwelijks in tel is. Hij moet in het nieuwe onderwijsconcept zich met de begeleiding van centraal vastgestelde leerprocessen bezighouden, toetsen nakijken volgens vastgestelde scoremodellen. Wie maar een beetje creatief en talentvol is, houdt het snel voor gezien. Konden leraren m het verleden een vitale intellectuele voorhoede zijn, van wie alleen al door hun enthousiasme aantrekkingskracht uitging, tegenwoordig is het een tobberige beroepsgroep die bij de leerlingen niet zelden een gevoel van mededogen oproept. Zonder een flinke onderwijs- ofwel kennisrenaissance zal de leraar als vakman dan ook sneller tot het verleden behoren dan ons lief is.

Om het onderwijs draaiende te houden zal de vlucht in laag gekwalificeerde onderwijsassistenten, of instructeurs, toenemen, die in stoomcursussen geleerd wordt hoe de standaardprogramma's administratief kunnen worden verwerkt. De zielloze, cultuurloze school - afwerkplaats van lijsten vragen en opdrachten - is vooral door bedrijfseconomisch denken geïnspireerd. Het onderwijshart van de leraar klopt er niet sneller van. Veel leraren, ouders en leerlingen zijn hier gelukkig niet tevreden mee en vragen om degelijke kennis- en cultuuroverdracht. Zij weten heel goed dat het aloude kennisideaal een noodzakelijke voorwaarde voor inzicht in complexe verschijnselen is en bovenal: dat de geletterde, menselijke geest nooit veroudert.

Jan Drentje is historicus.

Dat de leraar in het defensief zit, is niet toevallig maar is opzettelijk gebeurd